Personen ten laste: de toegelaten bestaansmiddelen voor aanslagjaar 2006
De jaarlijkse indexatie van de plafonds in de personenbelasting verhoogt ook de grens van de bestaansmiddelen die men mag hebben om fiscaal nog als ‘persoon ten laste’ in aanmerking te komen.
De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.
Om fiscaal de hoedanigheid van persoon ten laste te hebben, moet men aan verschillende voorwaarden voldoen. Ten eerste moet er een voldoende graad van verwantschap zijn, al hoeft dat niet altijd een bloedband te zijn. Neem nu de kinderen. Dan gaat het op de eerste plaats om de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot (in dit geval ook die van de wettelijk samenwonende partner, want wettelijk samenwonenden worden op het gebied van de personenbelasting volledig met echtgenoten gelijkgesteld). Maar de kinderen hoeven niet noodzakelijk de eigen afstammelingen te zijn. Het volstaat dat het gaat om kinderen die de belastingplichtige ‘volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft’ (ook als ze de afstammelingen van iemand anders zijn).
Ook de ascendenten komen in aanmerking: de ouders, grootouders enzovoort. Vervolgens zijn er de ‘zijverwanten tot en met de tweede graad’ (broers en zusters). En ten slotte de ‘personen van wie de belastingplichtige als kind volledig of hoofdzakelijk ten laste is geweest’ (de personen die pleegouder van de belastingplichtige zijn geweest).
GEZIN. De tweede voorwaarde om als persoon ten laste in aanmerking te komen, luidt dat men op 1 januari van het aanslagjaar deel moet uitmaken van het gezin van de belastingplichtige. Niet vereist is dat men gedurende heel het inkomstenjaar bij de belastingplichtige gewoond heeft. De beoordeling gebeurt op 1 januari van het aanslagjaar. Om bijvoorbeeld te beoordelen of een ouder of grootouder fiscaal als persoon ten laste in aanmerking komt met betrekking tot het inkomstenjaar 2005, moet men nagaan of hij op 1 januari 2006 inwoont bij de belastingplichtige. 2006 is immers het aanslagjaar waaraan de inkomsten van 2005 verbonden zijn.
De derde voorwaarde: de nettobestaansmiddelen van de persoon in kwestie mogen een bepaalde grens niet overschreden hebben. Die bedraagt in de regel (vóór indexaanpassing) 1800 euro. Aangepast aan de evolutie van het indexcijfer, is dat voor het aanslagjaar 2006 (inkomsten van 2005) 2540 euro. Het nettobedrag van de toegelaten bestaansmiddelen is doorgaans gelijk aan 80 % van het brutobedrag. In brutotermen uitgedrukt, is de grens voor het aanslagjaar 2006 (2540/80 x 100) 3175 euro.
KIND. Voor kinderen die ten laste zijn van een belastingplichtige die ‘alleen wordt belast’, gelden hogere grenzen. Hun toegelaten nettobestaansmiddelen zijn (vóór indexaanpassing) begrensd op 2600 euro (en op 3300 euro als de belastingplichtige waarvan zij ten laste zijn, gehandicapt is). Na indexaanpassing ligt de grens voor het aanslagjaar 2006 op respectievelijk 3670 en 4650 euro. Er ook van uitgaande dat netto doorgaans gelijk is aan 80 % van bruto, gaat het in brutotermen om respectievelijk 4587,50 en 5812,50 euro.
Onder een persoon ‘die alleen wordt belast’ wordt onder meer verstaan, een alleenstaande, een feitelijk gescheiden echtgenoot vanaf het jaar dat volgt op de feitelijke scheiding, iemand die uit de echt gescheiden en nog niet hertrouwd is enzovoort.
Om te weten of kinderen de grens van de toegelaten nettobestaansmiddelen niet overschrijden, hoeft geen rekening gehouden te worden met een eerste schijf aan periodieke onderhoudsuitkeringen die zij in dat geval ontvangen. Die eerste schijf is vóór indexaanpassing 1800 euro per jaar. Na indexaanpassing is dat voor aanslagjaar 2006 (inkomsten van 2005) 2540 euro. Let wel: volgens de administratie gaat het om een brutobedrag. Neem bijvoorbeeld een kind dat per maand 400 euro onderhoudsgeld ontvangt. Op jaarbasis is dat 4800 euro. Daarvan moet om te beginnen bruto 2540 euro afgetrokken worden. Per saldo zal dus nog rekening gehouden moeten worden met 2260 euro onderhoudsgeld. Van dat saldo zal 80 % meetellen om te berekenen of de grens van de netto toegelaten bestaansmiddelen wel of niet overschreden is.
ASCENDENTEN. Vanaf aanslagjaar 2006 (inkomsten 2005) moet nog rekening gehouden worden met een nieuwigheid. Die heeft te maken met ascendenten en ‘zijverwanten tot en met de tweede graad’ die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Om te beoordelen of ze de grens van de toegelaten bestaansmiddelen overschreden hebben, moet voortaan geen rekening meer gehouden worden met een bepaald bedrag aan pensioenen. Dat bedraagt vóór indexaanpassing 14.500 euro per jaar. Na aanpassing aan het indexcijfer is dat 20.450 euro voor het aanslagjaar 2006. Een inwonende ouder of broer of zus met een niet al te groot pensioen, die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, zal dus in veel gevallen toch nog als persoon ten laste in aanmerking kunnen komen.
Bovendien heeft zo iemand voortaan recht op een hogere verhoging van de belastingvrije som. Een inwonende ouder, of een broer of zus die fiscaal ten laste is, geeft in de regel slechts recht op een verhoging met (na indexaanpassing) 1230 euro. Hebben ze de leeftijd van 65 jaar bereikt, dan stijgt die verhoging (na indexaanpassing) tot 2450 euro. Vrijwel een verdubbeling dus. Jan Van Dyck
Jan Van Dyck
“Een inwonende ouder, broer of zus met een niet al te groot pensioen en al ten minste 65 jaar, komt in veel gevallen als ‘persoon ten laste’ in aanmerking.ô
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier