Hoe de belastingen de kosten van een echtscheiding bepalen
Een op de drie gehuwde koppels gaat tegenwoordig uit elkaar. In veel gevallen heeft dit tot gevolg dat ‘alimentatie’ moet worden betaald. Voor de andere partner of voor de kinderen. De manier waarop onderhoudsuitkeringen fiscaal behandeld worden, bepaalt in belangrijke mate, hoe de financiële lasten van de scheiding verdeeld worden.
Het principe is eenvoudig: hij die onderhoudsuitkeringen verschuldigd is, mag ze (onder bepaalde voorwaarden) tot beloop van 80 procent fiscaal in aftrek brengen. En de andere partij die ze ontvangt, wordt er (eveneens onder bepaalde voorwaarden) tot beloop van hetzelfde bedrag op belast. De regeling werkt dus als communicerende vaten. Maar dat is in de meeste gevallen slechts schijn.
Het progressieve karakter van de tarieven van de personenbelasting, maakt dat er meestal geen gelijkwaardigheid is. Die is er wel, als ontvanger en betaler elk bijvoorbeeld op de top van hun inkomsten tegen 50 procent worden belast. Maar als de ene op de top van zijn inkomen belastbaar is tegen 50 procent en de andere tegen 40 procent, heb je al een duidelijk verschil.
Het maakt dat je nooit in het algemeen iets kunt zeggen over onderhoudsuitkeringen. Alles moet altijd concreet berekend worden. Bovendien volstaat het niet, alleen maar te kijken naar de hoogte van het inkomen. Tegenwoordig is het bijna gebruikelijk dat scheidende ouders ten aanzien van hun kinderen kiezen voor het ‘co-ouderschap’. De wetgever heeft daarop ingespeeld door de fiscale voordelen in verband met kinderen, onder bepaalde voorwaarden tussen de co-ouders te verdelen. Maar wie van deze regeling gebruikmaakt, moet wel uitkijken. De verdeling van de fiscale voordelen tussen co-ouders is niet verenigbaar met de aftrek van onderhoudsuitkeringen voor de kinderen. De ouder die in voorkomend geval toch nog onderhoudsuitkeringen voor de kinderen betaalt, verliest zijn recht op de fiscale aftrek ervan. Anderzijds gaat de belastingadministratie ervan uit, dat de onderhoudsuitkeringen in hoofde van de kinderen die ze ontvangen, zonder meer belastbaar blijven. Meestal vormt dit geen probleem, omdat de ontvangen onderhoudsuitkeringen doorgaans lager zijn dan het belastingvrije minimum. Maar als het kind, voor wie de onderhoudsuitkeringen worden betaald, daarnaast nog andere inkomsten heeft (uit onroerend goed bijvoorbeeld) dan kunnen de ontvangen onderhoudsgelden toch aanleiding geven tot het daadwerkelijk betalen van belasting. Cijferen is dus opnieuw de boodschap.
Een belangrijk aandachtspunt vormt ook het jaar van de feitelijke scheiding. Het probleem is dat de echtgenoten voor dat jaar nog ‘gezamenlijk’ worden belast.
De vraag is dan of de onderhoudsuitkeringen die in de loop van dat jaar worden betaald, wel of niet voor aftrek in aanmerking komen. Wat de uitkeringen betreft die voor de kinderen worden betaald, is dat effectief het geval. Althans voor zover de betrokken kinderen op het ogenblik van de betaling geen deel uitmaken van het gezin van de ouder die de uitkeringen betaalt.
Tot voor kort knoopte de Administratie daar wel de consequentie aan vast dat de kinderen voor wie aldus aftrekbare onderhoudsgelden worden betaald, voor het jaar van de feitelijke scheiding fiscaal niet als ‘persoon ten laste’ kunnen worden beschouwd. Maar nog niet zo lang geleden is de Administratie van die zienswijze afgestapt. Een kind voor wie in het jaar van de feitelijke scheiding onderhoudsuitkeringen worden betaald, kan fiscaal toch als persoon ten laste in aanmerking komen, als het op 1 januari van het aanslagjaar deel uitmaakt van het gezin van de ‘andere’ ouder (hij die de onderhoudsuitkering niet betaalt). Terwijl de ouder die de onderhoudsuitkering betaalt, toch recht heeft op de aftrek van de betaalde onderhoudsuitkering (op voorwaarde dat het kind met hem geen gezin vormt op het ogenblik van de betaling). Altijd weer in de veronderstelling dat er geen sprake is van co-ouderschap met verdeling van de fiscale voordelen in verband met de kinderen, want dat staat de aftrek van de betaalde onderhoudsuitkeringen, zoals gezegd, per definitie in de weg.
En hoe zit het met de onderhoudsuitkeringen die de ene echtgenoot in het jaar van de feitelijke scheiding aan de andere echtgenoot betaalt? In de praktijk is men er altijd van uitgegaan dat er voor dat jaar geen aftrek mogelijk zou zijn omdat de echtgenoten voor dat jaar nog gezamenlijk worden belast. Maar de rechtbank van eerste aanleg in Antwerpen zet ook deze zekerheid op de helling. In een onlangs bekend geraakt vonnis besliste zij dat de tussen echtgenoten betaalde onderhoudsgelden ook voor het jaar van de feitelijke scheiding respectievelijk aftrekbaar zijn in hoofde van de betaler, en belastbaar in hoofde van de ontvanger. Door het feit dat de belasting in hoofde van echtgenoten tegenwoordig altijd ‘gedecumuleerd’ wordt berekend, vervalt immers het argument dat de aftrek voor het jaar van de feitelijke scheiding niet van belang zou kunnen zijn. Nogmaals blijkt, dat concrete berekeningen strikt noodzakelijk zijn. (T)
DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier