Grijze oplossingen helpen niet meer
Het Belgische pensioenstelsel werkt niet meer. Alleen radicale oplossingen kunnen voor de huidige actieven nog een rustige oude dag verzekeren, zegt het Vlaams Economisch Verbond. En het VEV lanceert meteen een nieuw en gedurfd voorstel.
“Het vergrijzingsprobleem in Vlaanderen wordt in de komende jaren prangender dan in de andere regio’s. Het Vlaams Gewest telt minder geboorten, en gepensioneerden leven langer,” zegt Jan Van Doren, adjunct-directeur van de studiedienst van het Vlaams Economisch Verbond ( VEV). Hij verwijst daarbij naar cijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek ( NIS). Daaruit blijkt dat in 1995 57,1% van de zestigjarigen in het Vlaams Gewest woonde. Over tien jaar is dat 60,8%. Een opvallend verschil met Wallonië. Daar woonde vijf jaar geleden 33% van de zestigplussers, en tegen 2010 naar schatting nog maar 31,9%.
De vergrijzing is een van de redenen die het VEV ertoe heeft aangezet om een aantal voorstellen te formuleren die er op termijn voor moeten zorgen dat het pensioenstelsel leefbaar (lees: betaalbaar) blijft. Van Doren: “Er zijn drie problemen: we moeten de kosten van de vergrijzing onder controle houden, iemand die van werk verandert niet in zijn pensioen treffen en het pensioensparen stimuleren. Al te vaak worden die problemen in hun deelaspecten bekeken zonder oog te hebben voor het geheel.”
Het VEV rekent zich niet tot de categorie van pessimisten, alleen “mag er zo min mogelijk tijd verloren gaan. Steeds meer actieven zullen moeten instaan voor het betalen van de pensioenen,” zegt Van Doren. Het wettelijk pensioenstelsel in België is gebaseerd op repartitie. Dat betekent dat de pensioenuitkeringen worden betaald met de lopende ontvangsten van de sociale zekerheid. Met andere woorden: de actieven van vandaag betalen voor de gepensioneerden van vandaag.
Louter besparen is volgens het VEV niet voldoende. De druk op de pensioenen is dermate groot dat alleen radicale oplossingen mogelijk zijn. Het huidige systeem met wettelijke pensioenen (de ‘eerste pijler’), pensioenfondsen (de ‘tweede pijler’) en pensioensparen (de ‘derde pijler’) (zie kader: Drie pijlers) moet worden overstegen. “Het wettelijk pensioen zou worden beperkt tot een basispensioen, gebaseerd op solidariteit: zij die hoge premies betalen, dragen een deel af naar hen die lagere premies betalen. Alle uitkeringen bovenop het basispensioen worden verschoven naar de aanvullende pensioenen.”
Het VEV pleit voor meer kapitalisatie: werknemers verzekeren zichzelf door hun bijdragen te laten opbrengen in een pensioenfonds of door pensioensparen. Oorspronkelijk opgevat als een sociale verzekering is het Belgische pensioenstelsel immers steeds meer geëvolueerd als een instrument van inkomenssolidariteit, waarbij de pensioenuitkeringen worden geplafonneerd, maar de bijdragen niet.
Van Doren: “Het loutere verzekeringsprincipe wordt voor een deel ingeruild voor een herverdeling van inkomens: de meer gegoeden betalen meer premies, die niet volledig voor hun eigen pensioenrechten zijn bestemd, maar wel voor de pensioenuitkeringen van minder gegoeden die te weinig hebben bijgedragen voor een voldoende pensioen.”
Over de hoogte van het basispensioen wil Jan Van Doren zich niet uitspreken. Dat is een zaak voor de politiek, zegt hij.
“Ik vind het basispensioen een slechte optie,” repliceert minister van Pensioenen Frank Vandenbroucke (SP). “De wettelijke pensioenen moeten niet alleen op een fatsoenlijk niveau liggen, ze moeten ook een band houden met wat iedere gepensioneerde bijgedragen en verdiend heeft tijdens zijn loopbaan. Ik denk dat een mengvorm van solidariteit en verzekering de beste garantie vormt voor een duurzaam maatschappelijk vlak voor het wettelijk pensioenstelsel.
“Overigens is de term basispensioen een beetje vreemd gekozen in het VEV-voorstel. Een echt basispensioen wordt niet uitgekeerd op basis van gepresteerde arbeid. Het wordt gegeven aan alle inwoners van een bepaalde leeftijd en gefinancierd uit belastingen, niet uit bijdragen. Wat het VEV voorstelt, is geen basispensioen, maar een extreme vorm van inkomenssolidariteit.”
Het VEV en de minister van Pensioenen zijn het er wel over eens dat de aanvullende pensioenen een duwtje in de rug moeten krijgen. De pensioenfondsen lopen in België achter op de ons omringende landen. De reserves bedragen slechts 4% van het bruto binnenlands product (BBP). In Nederland en Zwitserland is dat respectievelijk 87% en 117%.
Het regeerakkoord voorziet in een wijziging van het wetgevende kader van de pensioenvoorzieningen en meer bepaald de pensioenfondsen. Eind juni keurde de federale regering in dat verband trouwens een kaderakkoord goed. Een van de initiatieven is de mogelijkheid tot het aanleggen van sectorale pensioenplannen. Van Doren: “Algemeen gezien is dat een positief idee, maar het sectorfonds is te rigide. Bijdragen voor de sectorale pensioenregelingen worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de loonevolutie. Dat strookt niet met het principe dat aanvullende pensioenvoorzieningen een vorm van uitgesteld loon of spaarloon zijn en dus een alternatief voor onmiddellijk loon. Het loonbeleid is van toepassing op elke sector en eigenlijk geldt hetzelfde voor de pensioenvoorziening. Concurrentie tussen sectorfondsen bijvoorbeeld is niet mogelijk.”
Het VEV begrijpt ook niet waarom er nog geen sprake is van de uitvoering van het plan voor de multi-ondernemingsfondsen voor KMO’s. Het Koninklijk Besluit is goedgekeurd, maar het zit momenteel bij de Nationale Arbeidsraad (NAR). Vandenbroucke: “Ik denk dat de multi-ondernemingsfondsen geen grote toekomst hebben, maar zij die dat wensen, zullen in de toekomst dergelijke fondsen kunnen lanceren. Zelf zie ik veel meer toekomst in de sectorplannen. Voor mij is dat een belangrijk project. Het niet meerekenen van de premies bij het vastleggen van de loonmarge is in mijn ogen een nuttige stimulans om deze sectorplannen op te zetten en uit te bouwen.”
Fabrimetal heeft in 1999 zo’n sectorpensioenfonds gelanceerd. Half dit jaar kwam daar kritiek op van een drietal pensioenspecialisten. Ook de federatie van verzekeraars ( BVVO) was zwaar gekant tegen het fonds, bereidde intern een dossier voor, maar besliste uiteindelijk de kritiek binnenskamers te houden.
Een laatste kritiek
van het VEV is dat in de beslissing van de regering niets terug te vinden is over de zogenaamde cafetariaplanning. In Groot-Brittannië en de Verenigde Staten kunnen werknemers zelf beslissen of ze hun pensioenpremies gebruiken voor een aanvullende professionele pensioenvoorziening. Van Doren: “Dat sluit aan bij een van de belangrijkste punten voor het VEV: er wordt steeds meer gestreefd naar maatwerk in het verloningspakket van het personeel en daar maken aanvullende pensioenen deel van uit. Die ruime keuze aan individuele voorkeuren en het afschaffen van de benadeling van werknemers die van job veranderen moet een toekomstgericht human resources-beleid mogelijk maken. In onze huidige economie verandert men veel vlugger van werk maar dat gaat ten koste van de pensioenzekerheid.”
Omdat steeds meer mensen tijdens hun loopbaan heen en weer slingeren tussen een bedienden- en een zelfstandig statuut, is het VEV geen tegenstander van een verhoging van de pensioenleeftijd. “Daarmee worden ook de uitgaven gedrukt,” aldus Van Doren.
Het VEV ziet wel wat in het Zweedse model: “De pensioenleeftijd wordt wettelijk op 67 gebracht, maar sociale partners kunnen ervan afwijken. Het wettelijk pensioen kan worden opgenomen vanaf bijvoorbeeld 61, maar hoe langer men wacht, hoe hoger de uitkering.”
Een verhoging is volgens het VEV slechts één mogelijkheid om de uitgaven te doen dalen. De werkgeversorganisatie denkt vooral aan een beperking van het loonplafond dat als basis dient voor de pensioenberekening: “Zo evolueert het wettelijk pensioen in de richting van een basispensioen en komt er geld vrij voor kapitalisatie. De bijdragen worden verlaagd en we kunnen evolueren naar een gemengd stelsel van repartitie en kapitalisatie.”
Opnieuw wordt Zweden als de benchmark beschouwd: “Zij vermijden nu dat de huidige generatie al te grote kosten moet dragen door 16% aan repartitie toe te kennen en 2,5% aan kapitalisatie. Dat bedrag wordt vrij geïnvesteerd in door de overheid erkende beleggingsfondsen.”
Het Zweedse model koppelt het voordeel van een hoge return door kapitalisatie aan het voordeel van een grotere vrijheid voor de toekomstige gepensioneerde in de oudedagvoorziening.
alain mouton
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier