De barometer daalt
Vijf landen uit het voormalige Oostblok komen in de nabije toekomst in aanmerking voor toetreding tot de Europese Unie. In een tweede golf kan dat aantal groeien tot tien of meer. Maar voelen deze landen wel iets voor de vrije en de Europese eenheidsmarkt? Marktonderzoeksbureau GfK Europe deed in opdracht van de Europese Commissie een rondvraag in tien landen.
De eerste golf van kandidaat-lidstaten van de Europese Unie bestaat uit vijf landen: Estland – gesteund door een sterke band met Finland -, Polen en Slovenië met hun boomende economieën, en Hongarije en Tsjechië, de meest westerse landen van het voormalige Oostblok. Kroatië – vanwege het oorlogsgewoel en de problemen met etnische Serviërs – en Roemenië vielen uit de boot.
Welke landen tot de Europese Unie zullen toetreden, lijkt steeds duidelijker te zijn bepaald. In het kader van de achtste Central and Eastern European Barometer (CEEB 8) schroefde GfK Europe het aantal bevraagde landen dan ook terug van twintig – zoals in vroegere onderzoeken – naar tien, met een totale bevolking van 82 miljoen mensen. In Estland, Polen, Tsjechië, Hongarije en Slovenië, Bulgarije, Roemenië, Slovakije, Letland en Litouwen zochten enquêteurs persoonlijk bijna 11.000 geselecteerde vijftienplussers op. 1615 opinieleiders – beleidsvoerders, journalisten, leerkrachten, bedrijfsleiders – werden telefonisch bevraagd over hun wens om toe te treden tot de Europese Unie, over mensenrechten en democratie in hun land en over de manier waarop zij de economische evoluties beleven.
Link met EU
De enquête toont aan dat heel Centraal-Europa zijn toekomst sterk gelinkt ziet aan die van de EU, met uitzondering van de Roemeense bevolking, die na het bezoek van Bill Clinton zijn pro-Amerikaanse gevoelens weer zag oplaaien. Overigens is de bevolking het best over de EU geïnformeerd in de landen van de eerste golf, maar zijn de inwoners van de (economisch minder welvarende) landen van de tweede golf beter op de hoogte van de subsidiemogelijkheden via de Europese Bank voor Heropbouw en Ontwikkeling. Dat de blik op Europa is gericht, wordt niet altijd weerspiegeld in het dagelijkse leven. Zo dreigt in Centraal-Europa bijvoorbeeld een taalprobleem: als bevolking en kleine ondernemers al een tweede taal kennen, blijft dat in de eerste plaats het Russisch (20%), pas daarna het Engels (12%) of het Duits (10%). In de tien bevraagde landen spreken alleen de Roemenen als tweede taal een taal uit de Unie: het Frans.
Niet tot elke prijs
Her en der steken ook twijfels de kop op. De grootste scepsis tegenover de EU leeft in Slovenië en Tsjechië, niet toevallig de sterkste Centraal-Europese economieën (ter vergelijking: hun BNP bedraagt één vijfde van het Belgische).
“Zij kennen nu al de sociale gevolgen van de vrije markt,” zegt algemeen directeur Mark Hofmans van de afdeling ad hoc-research van GfK Europe. “De rijkste landen van Centraal-Europa staan nog altijd positief tegenover de Unie, maar ze willen niet langer toetreden tot elke prijs.” Ook de inwoners van de Baltische Staten hebben hun twijfels, al zijn die voornamelijk ingegeven door de sterke band met Rusland. Toch zou gemiddeld 59% van de inwoners van Estland, Polen, Tsjechië, Hongarije en Slovenië in een referendum zijn fiat geven voor toetreding, tegenover 8% neen-stemmen. In de andere vijf landen krijgt de Unie zelfs 60% van de bevolking aan haar kant. Opiniemakers zijn beduidend positiever: in Polen en Tsjechië oogst de EU bij hen 39% méér ja-stemmen, in Hongarije zelfs 44%. Gemiddeld 80% is vóór toetreding, met pieken van 95% in Polen en 88% in Bulgarije. Europa scoort het hoogst bij jonge academici van de hogere inkomensklasse. Het grootste scepticisme leeft bij de academici, autoriteiten en journalisten van de Baltische staten (35%) en bij alle zakenmensen van Centraal-Europa (29%). 60% van de opinieleiders vindt dat hun land klaar is om toe te treden. In Estland loopt dat aantal zelfs op tot 90%.
Als lid van de Europese Unie hoopt Centraal-Europa voornamelijk sociaal en economisch voordeel te halen: 55% van de ondervraagden rekent op een verhoging van de levensstandaard bij toetreding, al sluimert de vrees dat de eenheidsmarkt de economische crisis initieel zou kunnen versterken. Ook hier voedt een sterkere economie de twijfel: bij de vijf landen van de eerste golf gelooft slechts 22% van de bevolking dat de Unie mogelijkheden zal creëren voor het eigen land, bij de tweede golf bedraagt dat aandeel 30%. Maar ook in de slabakkende economie van Slovenië heeft het geloof in de voordelen van toetreding een flinke knauw gekregen: 34% meent dat de baten vooral aan de kant van Europa liggen.
Voordelen van de vrije markt
Europa sorteert volgens de bevolking van de tien landen voornamelijk positieve effecten voor de plaatselijke kmo’s (62%). Verder moet de Unie inspirerend werken voor de ontwikkeling van het leger (60%), het onderwijs (55%) en het sociale systeem verbeteren (52%). Handel en monetaire aangelegenheden (33%), industriële ontwikkeling (31%) en de voordelen van de eenheidsmarkt (26%) spelen bij een kleiner deel van de bevolking mee in de vorming van een positief idee over de EU. De interesse van de opiniemakers spitst zich in de eerste plaats toe op de mogelijkheden van Europese steunprogramma’s als Phare en Tacis (71%), economie en monetaire politiek (65%), milieu (63%) en industriële ontwikkeling (62%). Net geen 60% gelooft dat Europa ook voor positieve hervormingen zorgt in de handel of dat de eenheidsmarkt, de competitie en privatiseringspolitiek die Europa brengt, de markt ten goede zal komen. Behalve voordelen voelen de Centraal-Europese bevolkingen ook nadelen van toetreding tot de EU aan: 34% van de respondenten vreest voor de toekomst van de boeren binnen de Europese context; 6% van de bevolking is als de dood dat de EU-politiek de economische crisis zal verscherpen.
“Centraal-Europa gelooft minder dan vroeger in de positieve effecten van de ongebreidelde groei van de economie”, concludeert Mark Hofmans. Duidelijke achteruitgang is er in de Tsjechische Republiek, die 22% méér doemdenkers dan positivisten telt, Slovakije (10% méér negativisten) en in Letland en Slovenië, waar het geloof dit jaar het nulpunt heeft bereikt. Ook in Hongarije gaat het de verkeerde kant uit: nog slechts 6% van de ondervraagden hield zijn vertrouwen in de vrije markt ongeschonden, tegenover 52% in 1991. Idem in Litouwen (van 55 naar 23%) en Roemenië (38% in 1997, 64% in 1995). In Bulgarije (23%) en Estland (28%) is het geloof in de vrije markt na een diepe val weer moeizaam naar het niveau van 1990 geklommen, Polen (43%) stagneert. Toch heeft Polen de ferventste voorstanders van de vrije markt (62%) in de eerste groep van vijf landen, voor Estland (55%). In Hongarije heeft 37% een positief woordje voor de vrije markt, toch is dat amper 6% meer dan er kritikasters zijn. Roemenië is het sterkst vrije markt- minded in de tweedegolfgroep (64%), al is het enthousiasme voor de nieuwe economische wind toch geluwd. De vrije markt vindt in de tien landen vooral nog voorstanders bij hoger geschoolde Centraal-Europeanen (74%) en in de leeftijdsgroep tussen 25 en 39 jaar.
FRANK DEMETS
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier