Zelfstandigen gediscrimineerd?
Het Arbitragehof krijgt binnenkort de gelegenheid om zich uit te spreken over de wijze waarop de socialezekerheids- bijdragen van de zelfstandigen berekend worden. Mogelijk is er sprake van discriminatie.
De manier waarop de socialezekerheidsbijdragen van zelfstandigen enerzijds, en die van werknemers anderzijds, berekend worden, verschilt grondig.
Niet alleen zijn de tarieven op geen enkele wijze vergelijkbaar. Ook de berekeningsgrondslag loopt sterk uiteen. Bij de werknemers worden bijdragen betaald op het onbegrensde loon. Bij de zelfstandigen zijn boven een bepaalde grens geen socialezekerheidsbijdragen meer verschuldigd.
GRENS.
Tussen haakjes: dat de bijdragen bij de werknemers berekend worden op het onbegrensde loon, is niet altijd zo geweest. Bij de invoering van het huidige stelsel van de sociale zekerheid (op het einde van de Tweede Wereldoorlog) bestond er een loonplafond, dat nadien uiteenviel in verschillende plafonds die vervolgens almaar werden verhoogd. Tot men eind 1982 de laatste plafonds (voor de berekening van de bijdragen) heeft afgeschaft. Die afschaffing dateert dus niet van tien jaar geleden, zoals men in sommige dagbladen heeft kunnen lezen; zij is al meer dan vijftien jaar oud.
Wat er ook van zij, het springen van de loonplafonds legt meteen uit waarom het fenomeen van de pseudo-zelfstandigen sindsdien zo’n vlucht genomen heeft.
Bedoeld zijn, werknemers, in hoofdzaak kaderleden, die via allerlei wegen – het gebruik van managementvennootschappen, bestuurdersmandaten enzovoort – pogen aan het werknemersstelsel te ontsnappen om nadien met het etiket van zelfstandige opnieuw in hetzelfde bedrijf hun intrede te doen. Dat de premier een herinvoering van loonplafonds voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen van de werknemers gerechtvaardigd acht, mag in die optiek dan ook als een goede zaak worden beschouwd.
GRONDSLAG.
Terug naar de verschillen inzake de grondslag waarop de bijdragen van respectievelijk zelfstandigen en werknemers worden berekend.
Werknemers betalen sociale bijdragen op hun brutoloon. Ook als zij veel aftrekbare beroepskosten hebben. Zelfstandigen betalen sociale bijdragen op basis van hun nettoberoepsinkomsten. Dit wil zeggen dat zij hun beroepsuitgaven en beroepsverliezen wel eerst in aftrek mogen brengen. Met dien verstande dat gewerkt wordt met een soort semi-nettoberoepsinkomen. De beroepsuitgaven mogen weliswaar eerst afgetrokken worden, maar de heffingsgrondslag wordt nadien opnieuw ” gebruteerd“: men voegt er de socialezekerheidsbijdragen opnieuw aan toe; kwestie van te vermijden dat de betaling van socialezekerheidsbijdragen op zich een vermindering zou teweegbrengen van de grondslag waarop diezelfde bijdragen berekend worden.
JAAR.
Nog een ander belangrijk verschilpunt: werknemers betalen hun sociale bijdragen op het loon dat zij vandaag verdienen. De socialezekerheidsbijdragen worden gewoon afgetrokken van het loon dat op het einde van de maand uitbetaald wordt. En de werkgever betaalt zijn deel (de patronale bijdragen) ook op basis van het loon dat hij op het einde van de maand aan zijn werknemers betaalt.
Bij de zelfstandigen gaat men volledig anders tewerk. Zij betalen hun socialezekerheidsbijdragen niet op basis van de beroepsinkomsten die zij voor het betrokken jaar verdienen; maar wel op hun beroepsinkomsten van drie jaar geleden. Voor de berekening van de sociale bijdragen die de zelfstandigen in 1998 verschuldigd zijn, houdt men dus rekening met hun inkomsten, niet van 1998, maar wel van 1995.
Althans vanaf het ogenblik dat de beroepsloopbaan op kruissnelheid gekomen is. In de beginjaren van een zelfstandige beroepswerkzaamheid kan men uiteraard geen rekening houden met de zelfstandige beroepsinkomsten van drie jaar voordien; want die waren er nog niet. Daarom dat in de beginjaren gewerkt wordt met een stelsel van voorlopige bijdragen die nadien geregulariseerd worden op basis van de werkelijke beroepsinkomsten van het betrokken jaar. Vanaf het vierde volledige activiteitsjaar kan men wel drie jaar teruggaan. Het eerste volledige activiteitsjaar geldt aldus als referentiejaar voor dat vierde activiteitsjaar; het tweede als referentiejaar voor het vijfde activiteitsjaar enzovoort.
FISCUS.
Waarom werkt men met de inkomsten van drie jaar terug? Dat heeft alles te maken met de organisatie van het sociaal statuut van de zelfstandigen.
Anders dan in het stelsel van de werknemers, kent men in het stelsel van de zelfstandigen geen verplichting om de beroepsinkomsten onmiddellijk aan te geven aan de sociale-verzekeringsfondsen. Deze laatste zijn voor deze informatie volledig afhankelijk van de fiscus. Die is krachtens de wet verplicht aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen van de Zelfstandigen (RSVZ) de nodige inlichtingen mee te delen om het bedrag van de verschuldigde sociale-zekerheidsbijdragen vast te stellen. Deze informatie wordt vervolgens doorgespeeld aan de verschillende sociale verzekeringsfondsen die op basis daarvan de bijdragen kunnen berekenen die verschuldigd zijn door de bij hen aangesloten zelfstandigen.
TIJD.
Deze administratieve omweg vergt tijd. Neem bijvoorbeeld de inkomsten van het inkomstenjaar 1995. Die zijn in de personenbelasting verbonden met het aanslagjaar 1996. Dit wil zeggen dat zij halfweg 1996 aangegeven moesten worden op het aangifteformulier in de personenbelasting. De fiscus heeft vervolgens tot 30 juni van het daaropvolgende jaar tijd om de belasting in te kohieren (cf. de gewone aanslagtermijn). In het voorbeeld zijn we dan al 30 juni 1997. Pas als die inkohieringen achter de rug zijn, kan de fiscus de gegevens in verband met de aangegeven zelfstandige beroepsinkomsten meedelen aan het RSVZ. Het inkomstenjaar is op dat ogenblik bijna twee jaar verstreken.
Anders gezegd, de gevolgde werkwijze heeft automatisch tot gevolg dat verschillende jaren verstrijken tussen het inkomstenjaar en het jaar waarop de sociale verzekeringsfondsen op de hoogte kunnen zijn van de zelfstandige beroepsinkomsten die tijdens dat inkomstenjaar verkregen zijn.
Dat men in het stelsel van de zelfstandigen de bijdragen berekent op basis van de beroepsinkomsten van drie jaar terug, is dus geen fantasietje, maar noodzakelijk kwaad. Rekening houdend met de bestaande werkwijze kan men niet anders.
MAGER.
De vraag is dan of deze werkwijze ook noodzakelijk behouden moet blijven. Een van de problemen is immers dat men op deze manier sterke wanverhoudingen kan krijgen tussen de bijdragen die men voor een bepaald jaar verschuldigd is, en de inkomsten die men in datzelfde jaar verkrijgt.
Neem bijvoorbeeld een zelfstandige die juist een periode van drie vette jaren achter de rug heeft, en nu geconfronteerd wordt met drie magere jaren. De drie vette jaren hebben tot gevolg dat de socialezekerheidsbijdragen die in de daaropvolgende drie magere jaren verschuldigd zijn, relatief hoog zullen zijn: tijdens elk van die drie magere jaren berekent men de verschuldigde bijdragen immers op basis van de hoge beroepsinkomsten uit de periode toen de zaken nog goed gingen.
Anders gezegd: een van de perverse gevolgen van het bestaande systeem is, dat men na een slechte periode, weinig bijdragen betaalt in de daaropvolgende voorspoedige jaren; en dat men veel bijdragen betaalt in een slechte periode die aansluit op referentiejaren waarin men goed heeft geboerd.
AANSLUITEN.
Kan het anders? Met enige fantasie en flexibiliteit kan het niet moeilijk zijn een stelsel te vinden waarin de bijdragen (beter) aansluiten bij de werkelijke beroepsinkomsten die men in het betrokken kalenderjaar verkrijgt. De fiscale voorafbetalingen die zelfstandigen moeten doen, zijn ook gebaseerd, niet op de inkomsten van drie jaar terug, maar wel op de geschatte inkomsten van het betrokken inkomstenjaar. Wat voor de belastingen kan, moet ook voor de socialezekerheidsbijdragen kunnen.
Weliswaar bestaat er veel kritiek op het huidige stelsel van verplichte voorafbetalingen. Maar niets belet dit stelsel te verbeteren, op het ogenblik dat men iets gelijkaardigs zou willen uitvinden ten behoeve van de heffing van de sociale bijdragen van de zelfstandigen.
MOETEN.
Het is overigens best mogelijk dat het straks geen kwestie van willen meer zal zijn, maar wel van moeten. Het Arbeidshof van Luik heeft onlangs immers aan het Arbitragehof de vraag gesteld of de bestaande bijdrageberekening in het stelsel van de zelfstandigen niet in strijd is met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel, precies omdat zelfstandigen bijdragen moeten betalen op basis van hun inkomsten van drie jaar terug, terwijl werknemers bijdragen betalen op de inkomsten van het lopende jaar. Afwachten wat dat wordt.
Jan Van Dyck is fiscalist.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier