Zekerheden aan de horizon
De sociale partners van de Europese Unie hebben een raamakkoord bereikt voor werk van bepaalde duur. De door de Europese Unie overgenomen richtlijn stoelt op de principes van non-discriminatie en het voorkomen van misbruiken.
Eén op tien werknemers en meer vrouwen dan mannen hebben in de Europese Gemeenschap een contract van bepaalde duur. Hun aantal stijgt omdat kostenbeheersing en flexibiliteit kernwoorden zijn in het ondernemingsbeleid. Voor kortere piekperiodes kunnen uitzendkrachten, parttimers en studenten worden ingeschakeld. Voor wat langere periodes – inclusief seizoensarbeid – wordt vaak gebruik gemaakt van contracten van bepaalde duur.
Dit betekent niet noodzakelijk kommer en kwel voor de betrokkenen, want een aantal onder hen is best tevreden met overeenkomsten die hen de mogelijkheid geven een eigen balans te vinden tussen werk en vrije tijd. Bovendien helpt het stelsel mensen aan een (tijdelijke) baan. De Europese Commissie kon de voordelen voor bedrijf en werknemer wel inschatten, maar was toch bezorgd over het risico van willekeur. Dit gevaar werd in een aantal lidstaten in nationale wetgeving ondervangen, maar er bestond zeker geen eenvormigheid. In Groot-Brittannië waren er eigenlijk geen beperkingen, terwijl bijvoorbeeld in Duitsland de overeenkomsten aan strikte regels waren onderworpen.
Sociale partners.
In 1990 geeft de Commissie reeds te kennen dat er een Europese regeling moet komen voor deeltijdse arbeid, arbeid van bepaalde duur en uitzendarbeid. Vijf jaar later wordt besloten de sociale partners te raadplegen. Dat is niet ongewoon. Een regeling laat vakbonden en patroons toe overeenkomsten te sluiten die mits akkoord van Commissie en de Raad van Ministers van de lidstaten Europese wetgeving worden.
Het Europees Vakverbond ( EVV), de Europese patroons ( Unice) en de overheidsinstellingen ( CEEP) moeten het eerst wel eens worden over het feit of ze over een bepaalde materie willen onderhandelen. In juni 1996 zeggen ze te willen praten, maar op de eerste plaats over deelarbeid.
In maart 1998 worden ook de contracten van bepaalde duur op de agenda geplaatst. Op 18 maart 1999 wordt de raamovereenkomst over contracten van bepaalde duur afgesloten.
De onderhandelaars worden zowel door hun opdrachtgevers als later door de Commissie, het Parlement en de Raad van Ministers gevolgd en dus is er nu officieel een Richtlijn betreffende de door Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake arbeidscontracten voor bepaalde tijd. De bepalingen van de richtlijn zijn slechts minimumeisen. Indien er in een bepaalde lidstaat een strengere wetgeving bestaat, dan blijft die ook van toepassing.
Vakbonden en patroons zijn het erover eens dat contracten van bepaalde duur tot het areaal van de normale arbeidsverhoudingen behoren en dat ze bijdragen tot de levenskwalitieit van de betrokken werknemers. Ze verhogen het rendement en zijn typisch voor bepaalde sectoren en beroepen.
De regelgeving geldt ook voor de kmo’s: hoewel die niet rechtstreeks en als zodanig bij de onderhandelingen betrokken waren, is men van oordeel dat de belangen van zowel werknemers als werkgevers door de overeenkomst gediend worden. Unice, met de Belg Georges Jacobs als voorzitter, de CEEP en EVV zijn sinds 1985, na een akkoord gesloten op Hertoginnedal officieel betrokken partij bij sociale overeenkomsten.
Principes.
De precieze invulling gebeurt in de lidstaten, door de sociale partners en per sector als het kan. De richtlijn stoelt op de principes van non-discriminatie en het voorkomen van misbruiken.
Non-discriminatie: werknemers met een contract van bepaalde duur mogen niet minder goed behandeld worden dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil om objectieve redenen gerechtvaardigd is. Indien wenselijk wordt het pro rata temporis-principe toegepast (bijvoorbeeld vakantiedagen). De sociale partners in de lidstaten bepalen hoe bovenstaande regels worden geïnterpreteerd.
Voorkomen van misbruiken: er moet rekening gehouden worden met de behoeften van bepaalde sectoren, wat door de sociale partners onderhandeld wordt. Vernieuwing van de contracten kan enkel indien hiervoor objectieve redenen bestaan (en niet simpelweg dat het een besparing is of gewoon beter uitkomt). De maximale duur van opeenvolgende contracten van bepaalde duur en het aantal keren dat de overeenkomst mag worden vernieuwd, wordt ook vastgelegd.
In het bestaande stelsel worden de contracten aanvaard voor het opvangen van pieken, maar is er een maximum tijdsduur vastgelegd van bijvoorbeeld 24 maanden. Meestal moeten de vertegenwoordigers van de werknemersvakbond vooraf geraadpleegd of ingelicht worden. Soms wordt het aantal contracten vastgelegd als een percentage van het aantal werknemers in vaste dienst.
Belangrijk is ook dat de werknemers in dit stelsel meetellen voor de berekening van de drempel waarboven de onderneming werknemersvertegenwoordigingen moet instellen. Bovendien moeten ze in dit kader alle informatie krijgen die aan werknemers in vast dienstverband worden gegeven.
De landen van de EU krijgen twee jaar (of indien nodig voor de onderhandelingen drie jaar) om de richtlijn in nationale wetten om te zetten. Voor ons land lijken er weinig problemen te verwachten hoewel er nog een interessante discussie kan ontstaan over de inhoud van de gelijke behandeling als de werknemers in vast dienstverband en de precieze overeenkomsten die per sector zullen worden afgesloten.
De grootste verandering valt in Groot-Brittannië te verwachten, waar er nu nauwelijks of geen richtlijnen zijn voor arbeid van bepaalde duur en waar het begrip sociale partners niet bestaat. Maar ook met de andere landen zijn er behoorlijke verschillen, vaak sectorieel bepaald. Het is dus uitkijken en opvolgen voor wie met contracten van bepaalde duur een maximale Europese flexibiliteit wil bereiken.
huib crauwels
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier