Wijzigingen in de belastingaangifte
Het aangifteformulier in de personenbelasting heeft dit jaar nauwelijks wijzigingen ondergaan. Maar de toelichting bevat wel goed nieuws voor wie voor het woon-werkverkeer een abonnement heeft op het openbaar vervoer.
Voor wie inmiddels het aangifteformulier in de personenbelasting heeft ontvangen, is het allicht een verademing om vast te stellen dat het formulier in vergelijking met vorig jaar nauwelijks wijzigingen heeft ondergaan. De verschillende vakken zijn dezelfde gebleven en de verschillende rubrieken zijn ook op hun plaats blijven staan.
Pensioen. Alleen in het vak over de pensioenen is een belangrijke toevoeging te melden. In dat vak is een nieuwe rubriek ingevoegd voor de aangifte van het belastbare bedrag van de wettelijke vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. De nieuwe rubriek is een gevolg van een wetswijziging die enige tijd geleden werd doorgevoerd. De vergoedingen zijn nu niet belastbaar in de mate dat ze geen herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken. Ze zijn daarentegen wel belastbaar in de mate dat ze een inkomensderving herstellen.
Alleen het belastbare bedrag moet in de nieuwe rubriek worden aangegeven. Het stemt in principe overeen met het bedrag dat de uitbetalingsinstelling op de nieuwe fiscale fiche 281.16 heeft vermeld. Maar de toelichting bij de aangifte waarschuwt dat dit niet altijd het geval is. Wie dergelijke inkomsten heeft genoten, doet er dus goed aan aandachtig de toelichting te lezen. Hij leert er wat wel en wat niet aangegeven moet worden.
Woon-werkverkeer. Dezelfde toelichting bevat ook interessant nieuws voor de tegemoetkoming van de werkgever in de kosten van het woon-werkverkeer. In principe is zo’n bijdrage belastbaar. Maar de wetgever heeft in een complex stelsel van mogelijke vrijstellingen voorzien. De mate waarin de tegemoetkoming vrijgesteld is, hangt af van het vervoermiddel dat men gebruikt en van de vraag of men zijn werkelijke beroepskosten wel of niet bewijst.
Het slechtst af is de werknemer die voor zijn verplaatsingen van het woon-werkverkeer gebruikmaakt van zijn eigen wagen en zijn werkelijke beroepskosten bewijst. De vergoeding die hem door de werkgever wordt betaald voor de reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling is dan zonder meer belastbaar. Er wordt in dit geval geen frank vrijgesteld.
Anders is het wanneer dezelfde persoon zijn werkelijke beroepskosten niet bewijst en derhalve (automatisch) onder toepassing valt van het stelsel van de forfaitaire aftrek van beroepskosten. De vergoeding van de werkgever voor de reiskosten is dan zonder meer vrijgesteld tot een bedrag (index-aangepast) van 6000 frank per jaar.
Dezelfde oplossing geldt overigens voor al wie zijn werkelijke kosten niet bewijst, ongeacht het voertuig waarvan hij gebruikmaakt voor het woon-werkverkeer (zie evenwel de fietsvergoedingen hieronder). Deze regeling geldt ook voor wie zijn werkelijke kosten wel bewijst, maar kan aantonen dat hij regelmatig gebruikmaakt van het openbaar vervoer (zonder abonnement).
Abonnement. Volledig anders is het voor werknemers die een regelmatig abonnement hebben op het openbaar vervoer voor hun verplaatsingen van het woon-werkverkeer. Voor hen geldt een hogere vrijstelling. Maar tot nog toe was die toch ook weer aan verschillende beperkingen onderworpen.
Nieuw is nu – zo leert de toelichting bij de aangifte – dat de vrijstelling voor wie een regelmatig abonnement heeft op het openbaar vervoer voortaan in alle gevallen gelijk is aan de volledige bijdrage van de werkgever. Daarmee sluit de toelichting aan bij een wetsontwerp dat een drietal maanden geleden door de ministerraad werd goedgekeurd en dat in de volledige vrijstelling van de werkgeversbijdrage aan het abonnement voorziet. Dat wetsontwerp moet nog wel door het parlement worden goedgekeurd. Maar blijkbaar gaat de belastingadministratie ervanuit dat die goedkeuring als definitief verworven mag worden beschouwd.
Fiets. Noteer dat de wet daarnaast al enkele jaren in een vrijstelling voorziet voor kilometervergoedingen die de werkgever betaalt voor het gebruik van de fiets in het woon-werkverkeer. Die vrijstelling is gelijk aan maximaal 6 frank per kilometer. Zij kan voor dezelfde trajecten niet met de voormelde algemene vrijstellingen worden gecumuleerd.
Onlangs heeft minister van Financiën Didier Reynders (PRL) overigens gepreciseerd dat deze specifieke vrijstelling voor fietsvergoedingen strikt moet worden toegepast. Zij geldt alleen voor kilometervergoedingen “die specifiek en uitdrukkelijk voor het daadwerkelijk gebruik van de fiets voor woon-werkverplaatsingen worden toegekend”. En dus niet voor bijvoorbeeld forfaitaire bedragen die per maand worden betaald.
Dergelijke forfaitaire vergoedingen vallen dan niet onder de specifieke vrijstellingsregeling van de fietsvergoedingen, maar kunnen in voorkomend geval wel in aanmerking komen voor de algemene vrijstellingsregeling voor de werkgeverstegemoetkomingen in de reiskosten van het woon-werkverkeer (zie hoger).
Te voet. Een zestal maanden geleden kondigde de regering nog meer goed nieuws aan voor wie de wagen op stal laat staan: het forfait van 6 frank per kilometer dat automobilisten als werkelijke beroepskosten in aftrek kunnen brengen (voor hun kosten van het woon-werkverkeer) zou onder bepaalde voorwaarden worden uitgebreid naar alle belastingplichtigen, zelfs naar hen die te voet naar het werk gaan. Maar van die regeringsplannen is sindsdien niets meer vernomen.
De auteur is advocaat bij Dauginet & co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier