Weet wat je slikt

Artsen worden prijsbewuster. De afgelopen drie jaar is het aandeel goedkope geneesmiddelen dat artsen voorschrijven verviervoudigd. De helft daarvan zijn generische geneesmiddelen – zogenaamde kopieën of witte producten – en de andere helft merkgeneesmiddelen waarvan het octrooi is ver- streken.

De stijging doet zich vooral voor in de laatste groep. Rond generische geneesmiddelen hangt immers nog steeds een zweem van onduidelijkheid. Ze zijn nochtans evenwaardig aan het origineel.

Argwaan

Een farmaceutisch bedrijf dat een nieuw werkzaam geneesmiddel heeft ontwikkeld, neemt daar altijd een patent op. Op die manier kan het geneesmiddel zonder concurrentie op de markt worden gebracht en kan de firma haar investeringen terugverdienen. Dat is belangrijk, want onderzoek en tests met een nieuwe molecule nemen al gauw tien jaar in beslag voor je het middel kan kopen bij de apotheker. Dankzij dat patent heeft het farmaceutisch bedrijf gedurende tien tot vijftien jaar exclusiviteit voor het patent vervalt en andere ondernemingen het geneesmiddel mogen kopiëren.

Kopieën moeten even efficiënt zijn als het origineel en minstens 30 procent goedkoper. Ze bevatten per definitie dezelfde werkzame stof, in dezelfde hoeveelheid en dezelfde vorm (tablet, capsule enzovoort). Ze mogen wel andere vulstoffen en bindmiddelen bevatten, maar dat moet dan in de bijsluiter vermeld worden.

Dat tegenover deze generische middelen nog altijd de nodige argwaan bestaat, blijkt uit enquêtes onder de bevolking. Alleen al de benaming wit product roept gevoelens op van inferieure kwaliteit. Ook de soms veel goedkopere prijs doet bij sommigen de wenkbrauwen fronsen. Wat goedkoop is, lijkt minder doeltreffend of degelijk.

Die redenering is wellicht juist voor sommige andere producten, zoals auto’s en meubelen, maar gaat niet op voor medicijnen. De fabrikanten van kopiegeneesmiddelen hoeven de molecule immers niet meer uit te vinden. Alle onderzoek en klinische tests op werkzaamheid en veiligheid werden al uitgevoerd en bekostigd door de firma die het origineel op de markt brengt. De prijs van een geneesmiddel staat niet in verhouding tot de reële productiekost. Geneesmiddelen produceren is doorgaans zeer goedkoop, ze ontwikkelen en testen zeer duur.

Generische medicijnen snoepen dus een deel van de markt af van het origineel, en dat veroorzaakt een zekere concurrentiestrijd tussen de betrokken firma’s. Bij beide speelt winst maken een grote rol. Als patiënt sta je daartussen en is het niet altijd duidelijk wat nu beter is.

Ook de voorschrijvende artsen kampen met de nodige twijfel: zij worden immers bestookt met informatie van artsenbezoekers uit de twee kampen die andere klemtonen leggen. België heeft het hoogste aantal artsenbezoekers per huisarts. Het is ook voor artsen niet altijd gemakkelijk om klaar te zien in de aangeboden informatie.

Minder onderzoek?

Hoe dan ook zit de verkoop van generische geneesmiddelen nu toch in de lift. De overheid doet moeite via campagnes om de verkoop van de kopieën aan te zwengelen, dat scheelt namelijk een slok op de ziekteverzekering. Daar is de industrie die de originele producten op de markt brengt om begrijpelijke redenen niet onverdeeld gelukkig mee. Minder verkopen betekent ook minder winst en tegelijkertijd minder middelen voor onderzoek naar innoverende medicijnen. Dat laatste wordt meer en meer als argument bovengehaald om de verkoop van generische middelen te beperken. Waarop voorstanders dan weer hun argumenten uit de kast halen: Amerikaanse farmaceutische bedrijven ontwikkelen meer nieuwe geneesmiddelen dan Europese, terwijl het aandeel van generische geneesmiddelen op de Amerikaanse markt groter is dan in Europa. (T)

Marleen Finoulst – hoofdredacteur bodytalk – Marleen.finoulst@bodytalk.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content