Wedergeboorte van de investeringsreserve

Na twintig jaar is ze terug: de investeringsreserve die onder bepaalde voorwaarden en in zekere mate van belasting wordt vrijgesteld.

Fiscale maatregelen om de investeringen aan te moedigen zijn van alle tijden. Hun uitzicht drijft mee op de golven van de economische conjunctuur, de budgettaire ruimte en de creativiteit van de fiscale beleidsverantwoordelijken. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig kende men fiscale stimuli waar men vandaag alleen kan van dromen. Neem nu de afschrijving ad libitum van energiebesparende investeringen: zij konden desgewenst in één keer volledig worden afgeschreven.

Toen was er ook de vrijgestelde investeringsreserve, zowel in de personen- als in de vennootschapsbelasting. De maatregel kwam erop neer dat ondernemingen 5% van hun winst belastingvrij mochten reserveren om daarmee bepaalde investeringen te doen. Vennootschappen genoten een dubbel voordeel. Bovenop de vrijstelling van 5% van de winst hadden ze recht op een vrijstelling van 28% (soms 30%) van de niet-uitgekeerde winst.

Maar lang heeft dat liedje niet geduurd. Amper een jaar na haar invoering werd de investeringsreserve alweer afgevoerd. Ze werd, samen met nog een paar andere stimuli, waaronder de afschrijving ad libitum, vervangen door de veel minder attractieve investeringsaftrek. Die aftrek bestaat nog altijd, maar is vandaag nog slechts een schim van zichzelf. Het percentage van de aftrek is in de loop der jaren sterk verminderd. Voor vennootschappen is het tarief zelfs op nul gezet. Maar zoals gebruikelijk, gelden de nodige uitzonderingen, onder meer voor bepaalde types van investeringen (energiebesparende investeringen, octrooien enz.). En ook KMO’s hebben hun recht op de investeringsaftrek in zekere mate behouden.

In het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting die op dit ogenblik wordt voorbereid, viert de investeringsreserve haar wedergeboorte. Maar het kind ziet er helemaal anders uit dan twintig jaar geleden. De investeringsreserve nieuwe stijl komt niet in de plaats van de investeringsaftrek, die ook blijft bestaan. De nieuwe maatregel komt er bovenop. Bovendien zijn de voorwaarden en toepassingsmodaliteiten helemaal anders.

KMO betekent niet altijd hetzelfde. Om te beginnen is het toepassingsgebied veel beperkter. De nieuwe investeringsreserve zal uitsluitend in de vennootschapsbelasting van toepassing zijn. Bovendien zal zij daar enkel gelden voor KMO-vennootschappen. Voor de toepassing van de investeringsreserve zijn de vennootschappen bedoeld die in aanmerking komen voor het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting (wat tot gevolg heeft, dat een KMO-vennootschap die in aanmerking komt voor de nieuwe investeringsreserve niet noodzakelijk ook aanspraak kan maken op het voordeel van de nog bestaande investeringsaftrek; voor beide maatregelen gelden immers uiteenlopende KMO-definities).

De aangelegde investeringsreserve zal vrijgesteld kunnen worden tot beloop van 50% van de aangroei van de reserves. Dat percentage oogt fraai. Maar de voorwaarden en beperkingen zijn legio. Zo zal de aangroei van de reserves op verschillende wijzen gecorrigeerd moeten worden. De vrijgestelde meerwaarden op aandelen, bijvoorbeeld, moeten samen met nog een aantal andere elementen afgetrokken worden van de berekeningsbasis. Die is bovendien geplafonneerd op 37.500 euro per jaar. Voorts gelden bijzondere regels om te bereiken dat de fiscale vrijstelling enkel de autofinanciering ten goede komt.

Niet voor personenwagens. Uiteraard betekent autofinanciering hier financiering met eigen middelen (ze heeft niets met wagens te maken). De vrijgestelde investeringsreserve moet worden aangewend om binnen drie jaar te investeren in afschrijfbare materiële of immateriële vaste activa die in principe in aanmerking komen voor de toepassing van de investeringsaftrek. Personenwagens en auto’s voor dubbel gebruik horen daar niet bij.

Dat het moet gaan om investeringen die in principe in aanmerking komen voor het stelsel van de investeringsaftrek heeft een bijkomend voordeel. Het wetsontwerp zoals het nu bestaat, kent – voor de uit te voeren investeringen – geen cumulverbod tussen de vrijgestelde investeringsreserve en de investeringsaftrek. Een vennootschap die aan alle voorwaarden voldoet, kan dus het voordeel genieten van de investeringsreserve (op het ogenblik dat ze geld opzij zet om te investeren) én van het voordeel van de investeringsaftrek (op het moment dat ze die sommen daadwerkelijk investeert).

De investeringsreserve nieuwe stijl is gepland voor het aanslagjaar 2004. Dit wil zeggen dat de maatregel voor de vennootschappen doorgaans pas van toepassing zal zijn op de winst in het boekjaar 2003. Men heeft dus nog tijd om de maatregel te bestuderen. En dat zal nodig zijn. Want de nieuwe maatregel blinkt zeker niet uit in eenvoud.

Jan Van Dyck [{ssquf}]

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

De investeringsreserve nieuwe stijl komt niet in de plaats van de investeringsaftrek, die ook blijft bestaan.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content