Wat met interne privémeerwaarden op aandelen?

Jan Van Dyck

De regering heeft bij het parlement een wetsontwerp ingediend dat de Europese ‘fusierichtlijn’ verder moet omzetten in Belgisch recht. De richtlijn heeft het in essentie over grensoverschrijdende fusies en over de mate waarin dergelijke herstructureringen in een Europese context vrij van belasting moeten kunnen gebeuren.

Buiten een kleine groep van internationale fiscalisten kan dit thema op weinig belangstelling rekenen. Toch is het wetsontwerp in fiscale kringen het gespreksonderwerp van de dag. Het bezegelt immers ook het lot van zogenaamde ‘interne privémeerwaarden’ op aandelen.

Als een natuurlijke persoon aandelen verkoopt en daarbij winst realiseert, dan is deze winst – de meerwaarde – niet belastbaar. Maar dat geldt slechts op voorwaarde dat de verkoop plaatsvindt binnen de grenzen van het normale beheer van een privépatrimonium. Worden deze grenzen overschreden, dan is de meerwaarde wel belastbaar. In de veronderstelling dat zij geen beroepsmatig karakter heeft, bedraagt het tarief van de personenbelasting 33 %.

Deze principes gelden ook voor de zogenaamde ‘interne privémeerwaarden’. Dat zijn meerwaarden die iemand realiseert, onder meer wanneer hij aandelen van zijn eigen werkmaatschappij inbrengt in een holding die hij heeft opgericht. In ruil voor de inbreng krijgt hij nu aandelen van de holding. Het voordeel is, dat de aandelen ingebracht worden voor een waarde die overeenstemt met de volledige waarde van de werkmaatschappij. Bij de holding hebben de ingebrachte aandelen het karakter van volgestort kapitaal. Dat kan later belastingvrij worden uitgekeerd, nadat de reserves van de werkmaatschappij in de vorm van (vrijwel belastingvrije) dividenden naar de holding zijn toegestroomd.

Aangezien de aandelen van de werkmaatschappij ingebracht worden voor een veel hogere waarde dan de waarde die ze oorspronkelijk hadden, wordt ook hier een ‘meerwaarde’ gerealiseerd. De vraag is dan, of deze meerwaarde belastbaar is. Het antwoord luidt hier eveneens, dat dit (in het kader van de personenbelasting) niet het geval is voor zover de verrichting past in het normale beheer van een privépatrimonium. Past zij daar niet in, en heeft de verrichting geen beroepsmatig karakter, dan is de meerwaarde ook hier belastbaar tegen 33 %.

Alles staat of valt dus met de vraag of de inbreng wel of niet past binnen het normale beheer van een privépatrimonium. In het verleden heeft de rulingcommissie een administratieve rechtspraak ontwikkeld, die bepaalt onder welke voorwaarden dergelijke inbrengverrichtingen geacht mogen worden binnen de grenzen te blijven van het normale beheer van een privépatrimonium. In essentie komen die erop neer, dat er geen sprake mag zijn van speculatie, en dat een sperperiode van drie jaar in acht genomen wordt. In die sperperiode moet een aantal engagementen worden nageleefd. Zo bijvoorbeeld mag de holding in deze periode geen kapitaalvermindering doorvoeren.

Aan deze regeling raakt het wetsontwerp niet. Het raakt wel aan de situatie waarin de inbreng niet past binnen het normale beheer van een privépatrimonium en dus een ‘abnormaal’ (maar niet-beroepsmatig) karakter heeft. De gerealiseerde meerwaarde is dan, zoals gezegd, belastbaar tegen 33 %. Nieuw is, dat deze meerwaarde (in de personenbelasting) toch vrijgesteld zal worden, als de voorwaarden van de Europese fusierichtlijn nageleefd worden. Die houden onder meer in dat de inbreng geen belastingontwijking of -ontduiking als hoofddoel mag hebben. Maar de vrijstelling is slechts tijdelijk. Zij gaat verloren zodra de aandelen niet meer in bezit zijn, of zodra de aandelen terugbetaald worden (lees: zodra er een kapitaalvermindering wordt doorgevoerd).

De belangrijkste nieuwigheid betreft echter de berekening van de belastbare meerwaarde. In het verleden heeft het Hof van Cassatie beslist dat een niet-beroepsmatige meerwaarde op aandelen die uit een ‘abnormale’ verrichting voortvloeit, in de personenbelasting slechts belastbaar is voor het gedeelte dat voortvloeit uit het ‘abnormale’ karakter van de verrichting. Dit heeft tot gevolg dat een meerwaarde die verwezenlijkt wordt naar aanleiding van een ‘abnormale’ verrichting, toch niet belastbaar is, als men kan aantonen dat de meerwaarde haar oorzaak niet vindt in die verrichting, maar wel bijvoorbeeld in de waardestijging die de werkmaatschappij in de voorgaande jaren gekend heeft.

Het wetsontwerp maakt met één pennentrek een einde aan deze voor de fiscus nadelige rechtspraak. Het zegt, dat meerwaarden op aandelen die in de personenbelasting (buiten het kader van de beroepswerkzaamheid) verwezenlijkt worden naar aanleiding van een speculatieve of abnormale verrichting, voortaan ‘volledig’ belastbaar zijn.

De regeling geldt vanaf het ogenblik dat de nieuwe wet in het Belgisch Staatsblad te lezen staat. (T)

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content