Vlaams Ekonomisch kongres. Cafépraat

Vlaamse ekonomen houden, zo lijkt het, in Brussel hun ideologisch kongres. De Ruca-studie over export, loonkost en innovatie is puur nep. Langs de kant van de overheidsuitgaven zit er blijkbaar geen sociale fraude.

Uit ekonomisch onderzoek blijven toch geregeld verrassende, maar daarom niet minder relevante konklusies opborrelen. Zo is er nu de analyse die Ruca-ekonomen Wim Meeusen en Glenn Rayp ter gelegenheid van het 22ste Vlaams Wetenschappelijk Ekonomisch Kongres op papier hebben gezet. Het onloochenbaar verlies van de Belgische industrie aan aandeel op de exportmarkten, zo luidt de konklusie van Meeusen en Rayp, vloeit niet voort uit te hoge loonkosten doch wel uit een gebrek aan innovatie en vernieuwing bij onze ondernemingen.

Het belang van deze konklusie is aanzienlijk nu de regering volop de belangrijke begroting van 1996 voorbereidt en de sociale zekerheid moet gaan hervormen terwijl de werkloosheid een immens probleem blijft. Televisie, radio en krantenkommentatoren pikten dan ook gretig in op de studie van Meeusen en Rayp. Bij dit alles doet zich maar één klein probleempje voor : weinigen schijnen genoemde studie ernstig gelezen te hebben want zij is een aanfluiting van alles waar ernstig ekonomisch onderzoek zou moeten voor staan.

OLYMPISCHE MINIMA.

De grootste flater in het werk van de twee Ruca-ekonomen betreft de keuze van de parameter loonkost per eenheid produkt als indicator van de evolutie van de loonkostkompetitiviteit. Meeusen en Rayp zien deze loonkost per eenheid produkt dalen terwijl ook onze exportaandelen teruglopen een daling met ongeveer 10 % van de periode 1970-’79 naar de periode 1987-’92 en dus konkluderen zij dat de terugval van die aandelen onmogelijk kan te maken hebben met de loonkost vermits die dus ook daalt.

Het enige wat Meeusen en Rayp daarmee bewijzen, is dat onze ondernemers inzake kostenbeleid hun zaken degelijk beheren : ze laten namelijk de loonkost per eenheid produkt niet uit de hand lopen. Het gevolg van dat oordeelkundig bedrijfsbeleid is echter een massale arbeidsuitstoot die het werkloosheidsprobleem bij ons veel nijpender maakt dan bijvoorbeeld in Nederland en Duitsland (zie Trends van 28 november 1994). Men kan dit vergelijken met wat er gebeurt als de verantwoordelijke instanties de minima die atleten moeten halen om te mogen deelnemen aan Olympische spelen optrekken : minder atleten verschijnen in de arena.

Hadden Meeusen en Rayp de exportprestaties gerelateerd aan de veel zinnigere loonkost per werknemer (zie kader Loonhandicap is schrijnend) dan zouden zij onmiddellijk opgemerkt hebben dat er een mooi verband bestaat tussen het verlies aan exportaandeel en deze loonkost per werknemer. Hun eigen cijfers wijzen ook in deze richting : de sterke stijging van het aandeel van de investeringen in het sektoriële BBP geeft gewoon aan dat onze ondernemingen gedwongen werden zwaar te investeren in zoveel mogelijk arbeidsbesparende technologieën.

POTSIERLIJK.

Hoe komen de Ruca-ekonomen dan tot de konklusie dat het onze ondernemingen aan innovatiekracht schort ? Daartoe hanteren ze twee variabelen : enerzijds het relatieve aandeel van de uitgaven voor R&D in het totale BBP en anderzijds het aandeel van België in de in de VS neergelegde oktrooien. Beide variabelen geven over de beschouwde periode 1970-’92 voortdurend opgedeeld in de bizarre subperiodes 1970-’79, ’80-’86 en ’87-’92 een terugloop te zien. Heel merkwaardig is wel dat zij in hun ekonometrische schattingen plotseling het relatieve R&D-aandeel laten vallen.

De aantijging van Meeusen en Rayp dat onze bedrijven aan exportaandeel verliezen omdat ze te weinig innoveren, is dus gestoeld op de vaststelling dat het Belgische aandeel in het aantal in de VS neergelegde oktrooien (de VS zelf niet meegerekend) daalde van 1,40 % naar 0,97 %. Dit is gewoonweg potsierlijk. Industriële ekonomen kontesteren het gehanteerde criterium fel. Zo houdt het geen rekening met bedrijfsspecifieke innovaties die enerzijds steeds belangrijker worden maar anderzijds steeds minder als oktrooi of patent worden neergelegd. Tevens gaat men volkomen voorbij aan marketinginnovatie en commerciële vernieuwing.

De uiteindelijk misschien wel meest prangende vraag betreffende het werkstuk van Meeusen en Rayp is de volgende : hoe is iets dergelijks op deze wijze door de toezichtskommissie kunnen komen ? Het principe is immers dat studies die naar voren gebracht worden op het tweejaarlijkse Vlaams Wetenschappelijk Ekonomisch Kongres een initiatief van de Vereniging voor Ekonomie mede vorm krijgen door de diskussies in de daartoe speciaal samengestelde kommissies die over de wetenschappelijkheid van het geleverde werk moeten waken.

Voor dit 22ste Kongres dat op 20 en 21 oktober doorgaat aan de Brusselse VUB rond het tema De Sociale Zekerheid Verzekerd ? schoten deze kommissies tekort. Het probleem lijkt van tweëerlei aard te zijn : enerzijds lag de graad van absenteïsme onder de kommissieleden zeer hoog en anderzijds blonk de samenstelling van diverse kommissies nogal uit door divergentie tussen de bekwaamheden van de leden en de bekwaamheden vereist voor het voorliggende onderwerp.

SOCIALE FARCE.

Gelukkig zijn er ook positieve uitschieters zoals het stuk van de Gentse ekonomen Freddy Heyelen, Lucia Goubert en Eddy Omey die de problematiek van werkloosheidsrisico en -verzekering sereen en rigoereus wetenschappelijk aanpakken.

Dat kan dan weer niet gezegd worden van een werkstuk met nochtans een zeer veelbelovende titel : Sociale fraude in België. Situering, vormen en omvang. De auteurs van de deze studie zijn Jef Pacolet van het Hoger Instituut van de Arbeid (KU-Leuven) en Hans Geeroms van de studiedienst van de Nationale Bank. Laatstgenoemde doctoreerde enkele jaren terug aan de KU-Leuven rond het tema van de fiskale fraude. Dit doctoraat is in Leuven nog altijd erg omstreden, onder meer omdat Geeroms daarin fiskale fraude en fiskale ontwijking op één lijn zet. Inzake sociale fraude en ontwijking doet hij nu met Pacolet net hetzelfde al trachten ze de konsekwenties van die onterechte gelijkstelling wel te verdoezelen. Wie morgen zijn ramen wil schilderen of zijn garage vergroten, dreigt van Geeroms en Pacolet het etiket sociaal fraudeur opgeplakt te krijgen.

“Het gemeenschappelijk kenmerk van alle verschijningsvormen van sociale fraude, ” zo schrijven Pacolet en Geeroms, “is dat men zich tracht te onttrekken aan de lasten die de overheden opleggen of dat men onterecht tracht te genieten van de baten die men uit deze overheden kan betrekken. ” Terecht en veelbelovend maar groot is de verbazing wanneer blijkt dat zij in de rest van hun analyse met geen woord meer reppen over onterechte genieters van allerhande betalingssystemen in de sociale zekerheid (m.a.w. de financiële gevolgen voor de overheid van sociale fraude situeren zich enkel langs de kant van de minderontvangsten). Geen woord dus over bijvoorbeeld niet-werkzoekende trekkers van een werkloosheidsvergoeding evenmin als over dokters en andere verstrekkers van gezondheidszorg die de vraag naar hun diensten kunstmatig opdrijven teneinde hun eigen inkomen te verhogen. Verbaasd over de titel boven dit stuk ? Nee toch.

JOHAN VAN OVERTVELDT

JEF PACOLET (HIVA) Werklozen die geen werk zoeken, dokters die te veel voorschrijven ? Nooit van gehoord.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content