VEV lanceert nieuwe loonnorm. 432.000 jobs méér ?
Indien België relatief evenveel aktieven zou tellen als de drie buurlanden, dan waren hier 432.000 mensen meer aan
de slag. Die aktiviteitsgraad moet voor het VEV de nieuwe norm worden voor de loonkostenpolitiek. Om onze sterke frank te verdienen, moet er meer gewerkt worden, door het werk minder te belasten.
“Nu we de vruchten beginnen te plukken van het sterke-frankbeleid mogen we de rol niet lossen. ” Guy Clémer, direkteur van de studiedienst van het Vlaams Ekonomisch Verbond (VEV) blijft de monetaire politiek van de Nationale Bank van België (NBB) steunen. Het VEV heeft wel één grote “maar” : het sociaal-ekonomisch beleid, inzonderheid de loonkostenpolitiek, moet nu eindelijk eens afgestemd worden op de muntpolitiek. De VEV-studiedienst maakte de balans op van zeven jaar feitelijke muntunie rond de Duitse mark (1988-1994), en trok de nodige konklusies.
De koppeling van de Belgische frank aan de mark maakte onze munt ruim 10 procent duurder, vergeleken met het gewogen gemiddelde van de andere Oeso-landen. Dat heeft gunstige effekten gehad op intrestvoeten en inflatie. Het renteverschil met Duitsland is stelselmatig afgenomen, een zegen voor de schatkist. De gemiddelde rente op de overheidsschuld is met 1,3 procentpunt gedaald, in 1994 goed voor 140 miljard frank minder rentelasten.
Daartegenover staat een verlies aan ekonomische groei en dus jobs. De sterke-muntpolitiek ging niet gepaard met een strikte beheersing van de loonkosten, en dat heeft brokken gemaakt in onze export. De Belgische loonkosten stegen in de periode ’88-’94 ruim 11 % sneller dan in de andere harde-muntlanden van het EMS (Duitsland, Frankrijk en Nederland), 10 % vergeleken met de zeven belangrijkste handelspartners (naast de drie buurlanden, het Verenigd Koninkrijk, Italië, VS en Japan).
Dit verlies aan kostenkompetitiviteit ging gepaard met inkrimping van de marktaandelen van de Belgische exporteurs, met bijna 12 procent. Dat komt overeen met een verlies van 220 miljard frank aan BBP (bruto binnenlands produkt), berekende de VEV-studiedienst. De resterende uitvoer moest tegen krimpende verkoopmarges worden afgezet. Tussen 1990 en 1994 zakten de uitvoerprijzen met 3,7 procent, terwijl de produktiekosten met 5,5 procent stegen. De kostenstijging was uitsluitend te wijten aan de toename van de binnenlandse kosten (loonkosten en indirekte belastingen) met 18 procent.
Terwijl de Duitse, Franse en Nederlandse ekonomie in de periode 1988-1994 gemiddeld met 2,7 procent per jaar groeiden, was de jaarlijkse groei in België beperkt tot 2,3 procent. Het aandeel werkenden (aktieven) in de totale bevolking zakte in 1994 bij ons tot 36,9 procent, tegenover 41,2 procent gemiddeld in de drie buurlanden.
WETTELIJK KADER.
Wil het harde-muntbeleid in België samengaan met betere groei- en werkgelegenheidsprestaties, dan is een striktere loonkostenpolitiek nodig. De ingrepen die het VEV voorstelt, klinken voor een stuk bekend in de oren. Eerste prioriteit blijft de afbouw van de loonkostenhandicap met 10 procent, onder meer via een verlaging van de RSZ-werkgeversbijdragen en een aanpassing van de automatische loonindexering.
De VEV-studiedienst loopt verder reeds vooruit op het overleg tussen regering en sociale partners over een nieuw wettelijk kader dat “op meer preventieve wijze onze loon-inkomensontwikkeling struktureel afstemt op deze van de andere landen in de Europese muntunie en in afwachting op deze van de drie omliggende landen”. In het regeerakkoord wordt dit nieuw kader aangekondigd tegen 1997. De Vlaamse werkgeversorganizatie lanceert de idee om ook de aktiviteitsgraad het aantal werkenden in procent van de totale bevolking in dit wettelijk kader voor de loonevolutie te integreren.
“De loutere afstemming van de Belgische loonkosten op de evolutie bij de belangrijkste handelspartners vertrekt vanuit de veronderstelling dat het ekonomisch draagvlak in België even sterk is als in die andere landen. Gemeten aan de aktiviteitsgraad is dit niet het geval”, zegt Wim Van der Beken, advizeur bij de VEV-studiedienst. “Als de kreatie van meer werk in de privé-sektor momenteel de grootste ekonomische en sociale uitdaging is, weerspiegelt zich dat best in de opname van de aktiviteitsgraad in de loonkostendiskussie. ” Daarmee dient het VEV meteen ook de vakbonden van antwoord, die reeds lang aandringen op een werkloosheidsnorm naast de begrotingsnorm.
De studaxen van het Vlaams patronaat haalden hun mosterd bij onze noorderburen. In Nederland is de verhouding werkenden/niet-werkenden de zgn. i/a-ratio reeds jaren de leidraad in de inkomenspolitiek. Zo besliste het paarse kabinet-Kok om de sociale uitkeringen dit jaar niet op te trekken, “gelet op de nog steeds veel te onevenwichtige verhouding tussen de aantallen werkenden en niet-werkenden” (regeerverklaring).
De basisredenering van het VEV : de tewerkstellingsgraad moet worden opgekrikt door de kollektieve lasten op loon te verminderen, gekompenseerd door een verlaging van de sociale uitgaven. “De wig tussen de totale loonkosten en het nettoloon moet verkleinen, niet het nettoloon. Wij kosten te veel, maar verdienen te weinig”, vindt VEV-direkteur Clémer.
JVD
WIM VAN DER BEKEN, VEV-ADVIZEUR “Het ekonomisch draagvlak in België is zwakker dan in de drie omliggende landen. “
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier