Sociaal akkoord mag niet te duur zijn voor overheid

Dat de onderhandelingen voor een interprofessioneel akkoord voor 2009-2010 moeilijk zouden zijn, was vooraf al geweten. Zelfs zonder financiële en economische crisis. De door de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven bepaalde loonnorm van 5,1 procent ligt immers even hoog als de verwachte inflatie. Dat betekent dus geen ruimte voor reële loonstijgingen. En dan laten we de inhaaloperatie die moet gebeuren voor de voorbije jaren waarin België een loonhandicap heeft opgebouwd (4,1 procent) nog even buiten beschouwing.

Een bijkomend probleem is dat de vakbond al een paar vissen op het droge had gehaald nog voor de onderhandelingen van start gingen. Zo was er al een akkoord over de aanpassingen van de uitkeringen aan de welvaart. De vakbonden maakten van de koopkracht het thema van dit overleg. De 5,1 procent was niet voldoende. Er werd een bijkomende loonsverhoging gevonden in een jaarlijks bedrag van 125 euro dat uitgekeerd kan worden via maaltijdcheques of transportvergoedingen.

Het probleem is dat de Belgen zo vertrouwd zijn met het systeem van de automatische indexering dat ze die verhoging niet meer beschouwen als een loonsverhoging. Toegegeven, de indexering is enkel het bijbenen van de prijsstijgingen en dus geen reële loonstijging. Maar is dit het moment om reële loonstijgingen te eisen als overal mensen hun baan verliezen?

Als de Nederlandse vakbonden een loonsverhoging van exact de inflatie zouden afspreken, betekent dat in Nederland een boost van het vertrouwen. In België is er pas enthousiasme als er iets bovenop de inflatie komt. Exact de inflatie heeft hier eerder een negatieve invloed op het vertrouwen. Of hoe de automatische indexering een beslissende impact heeft op de perceptie. Wanneer het ergste van de crisis voorbij is, wordt het daarom tijd om te sleutelen aan de automatische indexering.

Omdat de vakbonden absoluut een koopkrachtverhoging wilden en de werkgevers er absoluut niet voor wilden betalen, werd de factuur doorgeschoven naar de overheid. Op het moment dat deze lijnen werden geschreven, was het nog niet duidelijk of de overheid de rekening – die ruim 1,5 miljard euro zou bedragen – zou aanvaarden. Het verdeelde kernkabinet schortte dinsdagmiddag zijn besprekingen op.

De regering zou beter weigeren. Als een derde betaalt, wil ik ook wel dagelijks gaan eten bij Comme chez soi. Laat de duurste wijnen aanrukken. De milde weldoener betaalt toch. In een interview met Trends (blz. 32) zegt premier Yves Leterme dat hij niet gediend is met het derdebetalerstatuut van de overheid. En gelijk heeft hij.

Niet dat de overheid afzijdig moet blijven. Ze moet het akkoord smeren, zoals dat heet. De materies die op de onderhandelingstafel liggen, zijn de jongste jaren steeds meer van die aard dat de overheid tussenbeide moet komen. De tijd dat het sociale overleg enkel over het verdelen van de productiviteitswinsten ging, is voorbij.

Maar de overheid niet alleen de olie, maar ook de halve benzinetank laten betalen, is onverantwoord. Citeren we uit het boekje dat VBO-topman Pieter Timmermans – een van de leden van de Groep van Tien – onlangs publiceerde: “Leiderschap betekent ook zelf verantwoordelijkheid opnemen en niet de regering de kastanjes uit het vuur laten halen.” Blijkbaar hebben de sociale partners dit boekje vergeten te lezen.

Wat is aanvaardbaar? De financiering van de lastenverlagingen voor nacht- en ploegenarbeid en voor overuren is terecht. De zwaar geplaagde industrie heeft daar vandaag nood aan. Het financieren van een extra loon boven de inflatie is echter niet aanvaardbaar. Als er geen ruimte is, dan is die er niet. Punt.

Dit soort problemen komt altijd naar boven als er weinig of niets te verdelen valt. Na de oliecrisis van 1973 duurde het tot 1987 vooraleer de sociale partners weer akkoorden konden sluiten. Na de crisis van de jaren negentig werd er opnieuw geen akkoord gesloten. In 1996 bepaalde premier Jean-Luc Dehaene zelf de loonnorm. Daarvoor is de regering-Leterme echter te heterogeen. En daarom is ze bereid meer geld dan eigenlijk goed is in een akkoord te stoppen.

Dat het overleg telkens stokt in moeilijke tijden, komt omdat werkgevers en vakbonden elkaars tegenstanders zijn. Vakbonden willen steeds een groter stuk van de taart. Zolang de taart groeit, geen probleem. Maar o wee als de taart krimpt. Nochtans zijn net dan sociale akkoorden belangrijk. Uit onderzoek blijkt dat landen waar een grote mate van consensus bestaat, het economisch goed doen. Denk maar aan Scandinavië, waar de vakbonden nochtans zeer sterk staan. In Nederland werd recentelijk een zeer matig akkoord gesloten. Omdat vakbonden en werkgevers er veel meer partners dan tegenstanders zijn. (T)

de auteur is hoofdredacteur.

Guido Muelenaer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content