Rijkelijk laat

Om sommige van haar beslissingen door het parlement goedgekeurd te krijgen, heeft de regering tegenwoordig blijkbaar zeer veel tijd nodig. Neem bijvoorbeeld de zogenaamde “vrijstelling voor wetenschappelijk personeel”. Of de reeds zo lang aangekondigde wijziging inzake de investeringsaftrek.

Al jaren staat in het wetboek te lezen dat ondernemingen die “wetenschappelijk personeel” aanwerven, recht hebben op een fiscale “vrijstelling”. Die vrijstelling bedroeg tot nog toe 100.000 frank per bijkomende personeelseenheid (na indexaanpassing is dat 110.000 frank).

Deze vrijstelling houdt dus in dat de onderneming voor het jaar waarin zij een wetenschappelijk personeelslid bijkomend aanwerft haar fiscaal resultaat mag verminderen met 110.000 frank.

Die stimulans is uiteraard zeer bescheiden. In vergelijking met de lonen die aan wetenschappelijke personeelsleden moeten worden uitbetaald, stelt een bedrag van 110.000 frank niet veel voor. Bovendien gaat het in feite niet om een echte vrijstelling, maar wel om een uitstel van belastbaarheid. Op het ogenblik dat het aantal wetenschappelijke personeelsleden vermindert, moet immers per eenheid “minder” een overeenkomstig bedrag van 110.000 frank aan de winst van de onderneming worden toegevoegd.

VERHOGING.

Vandaar dat de regering eind 1995 besloot deze vrijstelling aantrekkelijker te maken. Door ze te verhogen naar 400.000 frank. Na indexaanpassing is dat 440.000 frank. Met dien verstande dat het nog steeds niet om een definitieve vrijstelling gaat, maar bij voortduur om een uitstel van belastbaarheid. Bij inkrimping van het wetenschappelijk personeelsbestand moet per eenheid “in min” bijgevolg nog steeds een overeenkomstig bedrag aan de winst van de onderneming worden toegevoegd. Dat bedraagt voortaan ook 440.000 frank (i.p.v. 110.000 frank). Deze verhoogde bedragen zijn van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (inkomsten van 1996) en staan te lezen in een Koninklijk Besluit dat op 19 januari van vorig jaar in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd.

UITBREIDING.

In het verlengde van de verhoging van het vrijgestelde bedrag besloot de regering bovendien de notie “wetenschappelijk personeel” uit te breiden. Zodat meer personeelsleden in aanmerking komen. Tot nog toe is de vrijstelling strikt beperkt tot de personeelsleden die tewerkgesteld zijn “in het onderzoek”. Met uitzondering van het administratief personeel dat niet rechtstreeks te maken heeft met de opzoekingswerkzaamheden. En met uitsluiting ook van het toezichts-, onderhouds- en keukenpersoneel.

Met ingang van het aanslagjaar 1997 geldt de (verhoogde) vrijstelling bovendien ten aanzien van de bijkomende personeelsleden voor wie de onderneming bewijst dat ze “tewerkgesteld zijn met het oog op de uitbouw van het technologisch potentieel van de onderneming”. De vrijstelling werd daarenboven, met ingang van hetzelfde aanslagjaar, toepasbaar verklaard bij de aanwerving van een “diensthoofd van de afdeling integrale kwaliteitszorg”.

EXPORT.

Begin vorig jaar meende de regering in dezelfde richting te moeten doorgaan, en keurde daarom een voorontwerp van wet goed waarbij de vrijstelling voor bijkomend wetenschappelijk personeel nog verder zou worden uitgebreid. Ditmaal tot de aanwerving van een “diensthoofd voor de exportdienst”. Doel van de maatregel zou zijn ondernemingen en in het bijzonder kmo’s aan te moedigen om een exportdienst op te richten en daarvoor een verantwoordelijke aan te werven. Maar hoe goed die bedoelingen ook mogen zijn, blijkbaar is er iets fout gelopen met de timing. Want tot op heden is over dat wetsontwerp niets meer gehoord. Hoofden van de exportdienst moeten dus voorlopig op hun vrijstelling wachten…

Zo’n half jaar geleden keurde de Ministerraad nog een ander voorontwerp van wet goed, waarbij de vrijstelling voor bijkomend wetenschappelijk personeel in sommige gevallen zou worden verhoogd naar 800.000 frank (index-aangepast is dat 880.000 frank). Die “super”-vrijstelling zou gelden bij de aanwerving van “hooggekwalificeerde onderzoekers” bedoeld zouden zijn : universitair geschoolden die in onderzoekscentra in België worden tewerkgesteld”. Maar ook van dat voorontwerp is sindsdien niets meer gehoord.

INVESTERINGSAFTREK.

Wat de investeringsaftrek betreft, is er eveneens een aangekondigde wijziging die lang op zich laat wachten. De lezer weet dat vennootschappen nog slechts uitzonderlijk recht hebben op de “investeringsaftrek”. De investeringsaftrek houdt in dat een bedrijf dat een bepaald percentage van de investeringen die het doet, in mindering mag brengen van zijn fiscaal resultaat. Ten aanzien van vennootschappen werd die investeringsaftrek evenwel al enkele jaren geleden “op nul gezet”. Hij bestaat nog wel, maar het tarief is “0 %”.

Tenzij men te maken heeft met zogenaamde “kmo-vennootschappen” ; want voor hen geldt de opnulzetting niet. Althans niet ten aanzien van een eerste schijf investeringen van iets meer dan 200 miljoen frank. Zij het dat het voordeel erg bescheiden is. Voor de gewone investeringen van een kmo-vennootschap geldt immers slechts een tarief van 3 %.

BIJZONDER.

De “opnulzetting” geldt daarnaast ook niet voor sommige bijzondere vormen van investeringen. Voor energiebesparende investeringen. En voor investeringen in onderzoek en ontwikkeling. En evenmin voor investeringen die bestaan in het verwerven van nieuwe octrooien. Voor al deze investeringen bedraagt de investeringsaftrek (voor het aanslagjaar 1997) 13,5 %. Niet alleen als het om kmo-vennootschappen gaat, maar ook voor alle andere vennootschappen.

Daarnaast is er nog het stelsel van de “gespreide investeringsaftrek”. Een stelsel dat ook voor alle vennootschappen en dus niet alleen voor de kmo-vennootschappen openstaat. Althans voor zover het gaat om vennootschappen (of andere ondernemingen) die minder dan twintig werknemers tewerkstellen.

GESPREID.

In het stelsel van de gespreide investeringsaftrek geldt voor het aanslagjaar 1997 een percentage van 10,5 %. Het bijzondere van dit stelsel is, dat de aftrek niet in één keer wordt toegepast, maar dat hij gespreid wordt over de volledige afschrijvingsduur van de investering. Als uitgangspunt neemt men dus niet het volledige bedrag van de investering, maar wel het bedrag dat van jaar tot jaar afgeschreven wordt. Globaal genomen komt dat op hetzelfde neer. Als men alle afschrijvingen optelt, heeft men immers een bedrag dat overeenstemt met de globale aanschaffingsprijs van de investering. Maar het fiscale voordeel is meer gespreid.

VOORDEEL.

Voor vennootschappen met minder dan twintig werknemers is het meestal voordeliger om voor hun gewone investeringen te opteren voor dit stelsel. Het levert immers een globale aftrek op van 10,5 %, tegenover slechts 3 % als gekozen wordt voor de eenmalige aftrek én als men bovendien een kmo-vennootschap is (zie hoger), of helemaal niets (als men geen kmo-vennootschap is, of als men wel een kmo-vennootschap is, maar de investeringen hoger zijn dan plusminus 200 miljoen).

Voor energiebesparende investeringen, voor octrooien en voor investeringen in onderzoek en ontwikkeling is het stelsel van de gespreide investeringsaftrek uiteraard niet voordelig. Omdat het percentage ervan lager is dan het percentage dat bij deze investeringen in één keer mag worden toegepast (13,5 %).

ONDERZOEK.

Ter aanmoediging van de investeringen in onderzoek en ontwikkeling besliste de regering evenwel een klein jaar geleden om in een bijzonder stelsel van gespreide investeringsaftrek te voorzien. Een stelsel dat voor alle vennootschappen van toepassing moet worden. En dat zelfs niet meer beperkt zal zijn tot de ondernemingen met minder dan twintig werknemers. Het komt erop neer dat men bij investeringen in onderzoek en ontwikkeling voortaan altijd zal kunnen kiezen voor een gespreide investeringsaftrek. En dat het percentage ervan 7 procentpunten hoger zal zijn dan de investeringsaftrek die ten aanzien van deze investeringen “in één keer” kan worden toegepast. Voor het aanslagjaar 1997 zou men aldus uitkomen op een percentage van 20,5 % (13,5 % + 7 %).

LAAT.

Deze nieuwe regeling moet in werking treden met ingang van het lopende aanslagjaar (1997 dus). Maar ook de totstandkoming van deze maatregel laat op zich wachten. Zij het dat de eindmeet wel in zicht is. De maatregel staat immers te lezen in een wetsontwerp “houdende diverse bepalingen” dat inmiddels door de bevoegde Kamercommissie goedgekeurd is. Maar het ontwerp moet nog in plenaire zitting besproken worden. En vervolgens is het afwachten tot hij definitief in het Belgisch Staatsblad te lezen zal staan. Voor een maatregel die bedoeld is om met ingang van het aanslagjaar 1997 in werking te treden en dus, om de investeringen aan te moedigen die met ingang van vorig jaar konden gebeuren is dat rijkelijk laat.

Jan Van Dyck

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content