PLANNENMAKERS
In economische discussies tracht het Planbureau zich altijd een aureool aan te meten van wetenschappelijke neutraliteit. Jawel, ‘trachten’, want vaak slaagt de instelling er niet in dat voornemen ook hard te maken.
Neem nu de zopas gepubliceerde vooruitzichten voor de Belgische economie (1999-2004). Projecties op lange termijn hebben altijd iets gratuit. Bij dergelijke oefeningen gaat men immers onvermijdelijk uit van enkele straffe hypothesen. Hoe, bijvoorbeeld, zal de Amerikaanse economie evolueren? En hoe zullen de dollar en euro zich in de toekomst tot elkaar verhouden? En weet iemand het antwoord op de vraag of de olieprijzen opnieuw zullen stijgen…? Allemaal materies waarover wel kan worden gespeculeerd, maar waarop niet zo makkelijk cijfers kunnen worden gekleefd. En dus houdt men het bij geïnformeerde gissingen, al weet iedereen dat de ene geïnformeerde gissing al even valabel is als de andere. Meer nog: de niet-geïnformeerde gissing – de wilde pronostiek – blijkt vaak nog de beste inschatting te zijn.
Maar zelfs als men rekening houdt met bovengaande bemerking, dan nog rijzen er heel wat vragen bij de jongste prognose van het Planbureau. De Belgische economie, aldus de instelling, zal tussen 1999 en 2004 met gemiddeld 2,4% per jaar groeien. Dit zou dan op zijn beurt aanleiding geven tot een aangroei van de tewerkstelling met 208.000 eenheden. Zo’n evolutie valt niet uit te sluiten, maar is op basis van de historische gegevens zeer onwaarschijnlijk.
In de voorbije dertig jaar konden we bijna om de tien jaar (1975, 1983, 1991) een jaar optekenen met een negatieve groei of nulgroei. De kans dat we in de periode 1999-2004 ook zo’n jaar krijgen, is statistisch gezien dus zeer hoog. Eén jaar van nulgroei (we hebben het dan nog niet over een echte recessie) betekent dat de resterende jaren van deze periode een reële economische groei van minimaal 2,9% per jaar moeten laten zien om nog aan het door het Planbureau geprojecteerde gemiddelde te komen. Sinds het begin van de jaren tachtig haalde de Belgische economie nooit dat gemiddelde. Tenzij dan in de periode 1988-1990, toen we afsloten met gemiddeld 3,8%. Twee specifieke ontwikkelingen, allebei erg positief voor de economische groei, kenmerkten die periode: enerzijds de spectaculaire daling van de olieprijzen eind de jaren tachtig, anderzijds de Duitse hereniging. Die laatste zorgde bij alle handelspartners van dit land voor een stevige – zelfs onnatuurlijke – stimulering van de export.
Blijkbaar gaat het Planbureau ervan uit dat tussen 1999 en 2004 enkele ontwikkelingen voor een vergelijkbaar effect zullen zorgen. Best mogelijk, maar de instelling expliciteert alvast niet welke dat dan zullen zijn. Veel verder dan wat holle frasen over de verbetering van de internationale omgeving komt het Planbureau niet. Verwacht het misschien ingrijpende wijzigingen in onze arbeidsmarktorganisatie onder druk van de Economische en Monetaire Unie ( EMU)?
Of het Planbureau in zijn jongste studie doelbewust vaag en onvolledig is gebleven, weten we niet. Maar in ieder geval is het rapport daardoor vanuit economisch standpunt zo goed als waardeloos. Een kenmerk dat ook al gold voor een hele reeks vroegere publicaties.
Waardeloos zijn de recentste projecties van het Planbureau echter niet op politiek vlak. Het bijna euforische beeld over de toekomst van de Belgische economie houdt immers impliciet de goedkeuring in van het totnogtoe gevoerde beleid. Bovendien laat het Planbureau uitschijnen dat er ook in de toekomst geen vuiltje aan de lucht is als dit beleid wordt voortgezet. Het moet de huidige coalitie als muziek in de oren klinken met 13 juni in het vooruitzicht.
Dezelfde aanmoediging kreeg de regering alvast niet van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso). Die legde in haar jongste evaluatie van de Belgische economie de nadruk op het feit dat zowel dit als volgend jaar België beduidend trager zal groeien dan de andere landen van de eurozone. De Oeso pleit trouwens ondubbelzinnig voor een nieuw en ander beleid, vooral inzake fiscaliteit en arbeidsmarkt.
Als het Planbureau zijn taak als economisch raadgever van de regering ernstig wil vervullen, zou het zich beter spiegelen aan het Centraal Planbureau in Nederland. Deze instelling evalueert kritisch en onafhankelijk. Haar denkoefeningen maken steevast het onderwerp uit van een ernstig politiek debat, precies omdat iedereen weet dat de analyse een stevige wetenschappelijke onderbouw heeft en dus in hoge mate a-politiek is.
Het probleem bij ons Planbureau ligt niet bij de analisten zelf: de meesten kennen hun vak méér dan grondig. Het probleem situeert zich bij de top, die op de meest platvloerse manier is gepolitiseerd en daar ook naar handelt. De instelling en haar medewerkers verdienen beter.
Johan Van Overtveldt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier