PERSONEELSAANDELEN. TWINTIG PROCENT KORTING NIET BELASTBAAR. Wat met de RSZ ?

Bij herhaling werd in deze kolommen al aangetoond hoe de verschillende sektoren van het recht mekaar beïnvloeden. Bijvoorbeeld, hoe het boekhoudrecht invloed heeft op het fiskaal recht, of hoe een wijziging van het vennootschapsrecht ook op fiskaal gebied gevolgen kan hebben.

Soms zijn de fiskale gevolgen van aanpassingen aan het vennootschapsrecht duidelijk merkbaar ; soms zijn ze dat veel minder. Een sprekend voorbeeld van dit laatste vinden we in het begin van de jaren negentig terug. Naar aanleiding van de zoveelste wijziging van de vennootschapswet werd toen immers een biezondere regeling ingevoerd waarbij naamloze vennootschappen en commanditaire vennootschappen op aandelen onder bepaalde voorwaarden een kapitaalverhoging kunnen doorvoeren die uitsluitend voorbehouden is aan hun personeelsleden of aan de personeelsleden van hun dochtervennootschappen. Deze biezondere regeling staat ook bekend onder de benaming “personeelsaandelen”.

Het grote voordeel van deze regeling bestaat erin dat de prijs waartegen de aandelen in het kader van dergelijke kapitaalverhoging worden uitgegeven, tot twintig procent lager mag zijn dan de prijs die normaal gevraagd zou moeten worden.

TWINTIG.

De lezer heeft meteen door waar het schoentje wringt. Als een vennootschap aan haar personeelsleden de mogelijkheid biedt om in te tekenen op haar aandelen tegen een prijs die twintig procent lager ligt dan wat een doordeweekse aandeelhouder zou moeten betalen, dan rijst de voor de hand liggende vraag of dit voordeel wel of niet belastbaar is.

Het antwoord is niet evident. In het fiskale wetboek komt geen enkele bepaling voor die uitdrukkelijk zegt of dit voordeel wel of niet belastbaar is. En op het ogenblik dat de vennootschapswetgever deze nieuwe regeling invoerde, is er over de fiskale konsekwenties ook niet veel gezegd. Met als gevolg dat men van bij het begin in het duister tastte en zich heeft moeten behelpen met het toepassen van de algemene principes.

Die luiden dat elk voordeel dat zijn determinerende oorzaak vindt in de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer in principe belastbaar is. Als een werkgever aan zijn werknemer de mogelijkheid biedt om aandelen te verwerven tegen een verminderde prijs, en een en ander als tegenprestatie geldt voor het werk dat de werknemer presteert, dan is het voordeel dat daaruit voortvloeit ontegensprekelijk als bezoldiging belastbaar.

Maar daarmee is het verhaal niet af. Vooraleer er van een belastbaar voordeel sprake kan zijn, moet er wel degelijk een voordeel zijn. En vervolgens rijst de vraag hoe dit voordeel als er al een is begroot moet worden.

RAMING.

Wat dit laatste betreft, heeft de administratie al jaren geleden duidelijk gemaakt hoe zij de zaken ziet ten aanzien van om het even welke situatie waarin werkgevers aandelen van hun vennootschap tegen een verminderde prijs aanbieden aan hun werknemers (buiten de biezondere regeling waarin begin de jaren negentig ten aanzien van personeelsaandelen werd voorzien). Zij maakt daarbij een onderscheid al naargelang de aandelen wel of niet op een beurs genoteerd zijn. In het eerste geval (geen beursnotering), moet men volgens de fiskus gewoon kijken naar de intrinsieke waarde van de aandelen en die vergelijken met de prijs die de werknemers moeten betalen. Het verschil is als voordeel van alle aard belastbaar.

Zijn de aandelen wel op de beurs genoteerd, dan is het verhaal (althans in eerste instantie) nog simpeler : men kijkt dan gewoon naar de beurskoers en vergelijkt die met de prijs die de werknemers moeten betalen. Het verschil tussen de hogere beurskoers en die prijs is dan als voordeel belastbaar.

VEILIGHEID.

Maar de fiskus weet ook dat de beurskoers niet altijd de precieze weergave is van de intrinsieke waarde van de betrokken aandelen. Vandaar dat tot voor enkele jaren aanvaard werd dat men bij het berekenen van het voordeel mocht uitgaan van 100/120ste van de beurskoers. Anders gezegd, de fiskus tolereerde een soort veiligheidsmarge van twintig procent : in de praktijk mocht men ervan uitgaan dat de beurskoers twintig procent hoger lag dan de werkelijke intrinsieke waarde van de aandelen ; met als gevolg dat het voordeel als onbestaande kon worden beschouwd zodra een werknemer ten minste 100/120ste van de beurskoers moest betalen.

Maar dat is natuurlijk lang niet altijd het geval. In een aantal gevallen vormt de beurskoers een perfekte weerspiegeling van de intrinsieke waarde van de aandelen ; in sommige gevallen is de beurskoers zelfs lager dan de werkelijke waarde van de aandelen ; als men in die gevallen slechts een prijs moet betalen die twintig procent beneden de beurskoers ligt, verkrijgt men wel degelijk een voordeel.

STANDPUNT.

Dat inzicht bracht de belastingadministratie er enkele jaren geleden toe haar standpunt te herzien. Sindsdien moet men bij het berekenen van het voordeel in principe altijd uitgaan van de werkelijke beurskoers van de aandelen. En wordt nog slechts in twee zeer specifieke gevallen een korting van 20 % aanvaard. Ten eerste, wanneer de vennootschap haar eigen aandelen inkoopt en ze zo massaal overdraagt aan haar personeelsleden of aan die van haar dochtervennootschappen dat op die aandelen een koersval op de beurs kan worden verwacht ; en ten tweede, wanneer de aandelen met de toestemming van de betrokken partijen bij de verkrijgers gedurende ten minste twee jaar onbeschikbaar zijn gemaakt.

En wat met de personeelsaandelen die in het kader van de hoger vermelde biezondere regeling uitgegeven worden (cf. de aandelen die door een NV of commanditaire vennootschap op aandelen uitgegeven worden in het kader van een kapitaalverhoging die uitsluitend voorbehouden wordt aan de personeelsleden van de vennootschap of aan de personeelsleden van haar dochtervennootschappen) ? Zoals gezegd, mag de uitgifteprijs in die biezondere regeling maximaal twintig procent lager zijn dan de normale prijs van die aandelen.

Hoe moet dit voordeel fiskaal behandeld worden ? Op het eerste gezicht kunnen de beschreven ramingsregels ook op die aandelen toegepast worden. Maar dat zou dan tot gevolg hebben dat in ieder geval een voordeel belast moet worden telkens het gaat om aandelen die niet ter beurze genoteerd worden. Bij niet-beursgenoteerde aandelen mag normaal gezien immers nooit rekening worden gehouden met een veiligheidsmarge van twintig procent.

OVERDRACHT.

Maar zover komt het niet. Vooraleer er van een raming van het voordeel sprake is, moet er immers eerst een voordeel zijn. En dat blijkt in dit geval niet voorhanden te zijn. Een van de toepassingsvoorwaarden waaronder personeelsaandelen met een korting van twintig procent uitgegeven mogen worden, luidt immers dat de aandelen (die overigens op naam moeten zijn) gedurende vijf jaar niet mogen overgedragen worden (behalve in geval van afdanking of pensionering van het personeelslid, overlijden of invaliditeit van de begunstigde of van zijn echtgenoot).

Die onoverdraagbaarheid gedurende vijf jaar maakt dat het voordeel dat voortvloeit uit de korting van twintig procent zeer twijfelachtig wordt. Wie kan immers op het ogenblik van de kapitaalverhoging weten hoeveel de aandelen binnen vijf jaar waard zullen zijn ? Best mogelijk dat hun waarde stijgt, maar de kans is even groot dat de aandelen in waarde dalen. En dat er dus hoegenaamd geen voordeel is.

Vandaar dat van bij het begin de mening geopperd is dat er bij dergelijke personeelsaandelen eigenlijk geen enkel voordeel te belasten is. Op het ogenblik van hun uitgifte weet men immers niet of de werknemers er ooit wel beter zullen van worden. De korting van maximaal twintig procent moet daarentegen beschouwd worden als de tegenprestatie voor het feit dat de aandelen gedurende vijf jaar onbeschikbaar zijn : dat wat niet liquide is, is immers altijd minder waard dan wat men de dag zelf nog kan verkopen.

JUSTITIE.

Het standpunt dat de twintig procent korting bij personeelsaandelen in feite slechts de verdiscontering inhoudt van hun onoverdraagbaarheid gedurende vijf jaar, en dat er dus op het ogenblik van de uitgifte geen voordeel is, werd indertijd uitdrukkelijk door de minister van Justitie bevestigd ; maar die is uiteraard niet voor fiskale zaken bevoegd. Vandaar dat met spanning uitgekeken werd naar het standpunt dat de belastingadministratie ter zake zou innemen. Die kogel is inmiddels door de kerk. Nog zeer onlangs heeft zij immers uitdrukkelijk bevestigd dat de korting van twintig procent waartegen personeelsaandelen uitgegeven worden, niet belastbaar is. Uiteraard voor zover alle voorwaarden nageleefd worden die in verband met de uitgifte van dergelijke aandelen in de vennootschapswet te lezen staan. En dat zijn er nogal wat.

Voorts rest er nog slechts één probleem : namelijk de vraag of de korting van twintig procent ook vrij van sociale-zekerheidsbijdragen blijft. Rekening houdend met wat hierboven gezegd is, zou men geneigd zijn daar eveneens bevestigend op te antwoorden. Maar de minister van Sociale Zaken heeft dat tot nog toe niet uitdrukkelijk willen bevestigen. Zodat de spanning vooralsnog, zij het niet op fiskaal, maar wel op parafiskaal gebied blijft bestaan.

JAN VAN DYCK

Jan Van Dyck is fiskalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content