Minder rendement en langer wachten

Ilse De Witte
Ilse De Witte Redacteur bij Trends

2,6 miljoen werknemers hebben een pensioenplan bij hun werkgever. Ze bouwen een aanvullend pensioen op via een groepsverzekering of een pensioenfonds. Wat mag u daar nog van verwachten?

Als het van de regering afhangt, dan kunnen we in de toekomst pas vanaf 63 jaar ons aanvullend pen-sioen in handen krijgen. Tot nu toe konden we vanaf 60 jaar het kapitaal van onze groepsverzekering opvragen, na betaling van een hogere belasting van 20, 18 of 16,5 procent in plaats van 10 procent vanaf 65 jaar. De regering hoopt zo langer werken aan te moedigen.

“De wet op de aanvullende pensioenen (WAP) bepaalt dat het pensioenplan moet blijven lopen en de werkgever moet blijven storten, zolang de werknemer voor hem blijft werken”, zegt Philippe Colle, gedelegeerd bestuurder van de sectorfederatie Assuralia. “Voor de werknemers die vervroegd op pensioen gaan, liepen vroeger veel groepsverzekeringen af op 60 jaar. Heel wat werkgevers hebben die leeftijd de voorbije jaren al opgetrokken naar 65 jaar, nadat de regering-Di Rupo de belastingen had verhoogd voor wie zijn aanvullende pensioen vroeger opneemt.”

Ook voor wie nog met een groepsverzekering tot 60 jaar zit, en niet meer in dienst is bij de betrokken werkgever, zijn er oplossingen. Door de reserves voor uw 60ste over te dragen naar een onthaalstructuur die tot uw 65ste loopt, vermijdt u de hogere belasting. De voorwaarden en rendementen zijn wel minder interessant dan in uw lopende groepsverzekering. Voor die werknemers kan de strafbelasting en het optrekken van de minimumleeftijd een stimulans zijn om langer te werken.

Philip Neyt, de voorzitter van de Belgische Vereniging van Pensioeninstellingen (BVPI), gelooft meer in aanmoedigingen om langer te werken en een aangepaste en motiverende werkomgeving. “Europese studies wijzen uit dat aanmoediging om langer te werken beter werkt dan ontmoediging om vroeger op pensioen te gaan.” Het parlement moet het licht nog op groen zetten voor het optrekken van de minimumleeftijd voor het aanvullende pensioen, maar de regering houdt wel al rekening met de effecten van de maatregel in haar begroting.

Minimumrendement

“De meeste mensen moeten nu al wachten tot hun 65ste, omdat ze veel meer belast worden als ze het kapitaal van hun aanvullende pensioen vroeger opnemen”, reageert Anne Léonard, nationaal secretaris van ACV. Toch is ze niet te spreken over de onverwachte maatregel. Het vertrouwen van de werknemers in het aanvullende pen-sioen kreeg namelijk al een stevige deuk door de discussies over het wettelijke minimumrendement.

De wet verplicht de werkgevers een gemiddeld jaarlijks rendement van 3,25 procent te garanderen op het kapitaal dat ze opzijzetten voor de oude dag van hun werknemers. Die verplichting ligt bij de werkgevers, maar zij besteden de organisatie van het pensioenplan voor de werknemers uit aan verzekeraars of aan bedrijfs- en sectorpensioenfondsen. De meeste bedrijven kozen voor de formule van een groepsverzekering, omdat ze niet voor verrassingen willen komen te staan. De pensioenfondsen geven geen rendementsgaranties. Ze beleggen het geld voor de lange termijn en proberen een zo hoog mogelijk rendement te halen zonder te veel risico’s te nemen. Wanneer er tekorten opduiken, moeten de bedrijven geld bijstorten.

De verzekeraars lieten al herhaaldelijk weten dat er in hun ogen slechts één oplossing is: een wettelijk gegarandeerd minimumrendement verbonden aan de rente op Belgisch staatspapier. Die rente kan sterk schommelen. In november 2011 tikte de Belgische lange rente bijna 6 procent aan, en ging tot 0,3 procent midden april 2015. De werkgevers riskeren straks op te draaien voor het verschil tussen het werkelijke rendement op de groepsverzekeringen en het wettelijke minimumrendement. Die factuur kan hoog oplopen. De minister van Pensioenen, Daniel Bacquelaine, vroeg daarom aan de sociale partners om de rendementsgarantie opnieuw te bekijken.

Vertrouwen

“Een variabele garantie is geen garantie en zou het einde betekenen voor het aanvullende pensioen”, zegt Léonard kordaat. “Voor de werknemers is dat uitgesteld loon, een spaarpot die zij opbouwen. Een deel van de koopkracht van de werknemers wordt besteed aan het aanvullende pensioen. Voor een veralgemening van het aanvullende pensioen is er vertrouwen in het systeem nodig. Zonder vertrouwen in het aanvullende pensioen zullen de werknemers in het loonoverleg kiezen voor andere voordelen”, legt Léonard uit.

Er zijn in ons land ongeveer 2,6 miljoen mensen die een aanvullend pen-sioen opbouwen via hun werkgever. Met zelfstandigen en bedrijfsleiders erbij hebben ongeveer 3 miljoen Belgen een potje opzij staan voor hun oude dag. Frank Vandenbroucke (sp.a) beoogde als minister van Pensioenen zo’n vijftien jaar geleden de democratisering van het aanvullende pensioen. We vroegen hem of hij tevreden is met de vooruitgang.

Vandenbroucke: “Wij wilden bewerkstelligen dat niet enkel kaderleden, maar ook gewone bedienden en arbeiders toegang kregen tot het collectieve sparen voor een aanvullend pen-sioen. Wat het aantal mensen betreft, zijn we op het eerste gezicht geslaagd in ons opzet. Maar stortingen ter waarde van 1 of 2 procent van het loon zijn te weinig om te spreken over een aanvullend pensioen. Dat is te weinig om alle inspanningen te verantwoorden. We moeten streven naar bijdragen van minstens 3 procent van het loon van de werknemers. De pensioencommissie pleit ervoor binnen de nauwe marges van het loonoverleg een deel van elke loonsverhoging te gebruiken om het aanvullende pensioen uit te breiden.”

Vandenbroucke zit op dezelfde lijn als de vakbonden. “Ik doe geen uitspraken over hoe hoog de wettelijke rendementsgarantie moet zijn”, zegt Vandenbroucke. “Maar het moet wel een ernstige garantie zijn. Een variabele garantie verbonden aan de rente op Belgisch staatspapier is geen garantie. Het gaat hier niet om een beleggingsclub. Er moet een minimaal rendement gegarandeerd worden, zodat er vertrouwen is in het pensioenstelsel en alle werknemers ervan overtuigd zijn dat een aanvullend pensioen zinvol is. Als het niveau van die garantie in de huidige context niet houdbaar is, dan moet het niveau herbekeken worden.”

Eigen boezem

“Maar”, voegt Vandenbroucke eraan toe, “de verzekeringssector moet ook in eigen boezem kijken. De verzekeraars hebben in het verleden rendementen op de groepsverzekeringen toegekend die ver boven de wettelijke rendementsgarantie lagen. Die hoge rendementen uit het verleden dragen ook bij aan het probleem.” Vandenbroucke suggereert dat de verzekeraars in de vette jaren meer geld opzij hadden moeten houden, om de magere jaren door te komen.

Vandenbroucke: “Ik wil het debat niet moeilijker maken dan het al is, maar het is ook een uitgelezen moment om ook de kostenstructuur van de pensioenplannen onder de loep te nemen. Het aanvullende pensioen moet zo doorzichtig mogelijk zijn. Het zou niet slecht zijn als de aangeslotenen van een pensioenplan meer zicht krijgen op de kosten.” Volgens de letter van de wet mogen de verzekeraars en de pensioenfondsen tot 5 procent kosten aanrekenen. En dat is behoorlijk veel.

Ilse De Witte

“Zonder vertrouwen in het aanvullende pensioen zullen de werknemers in het loonoverleg kiezen voor andere voordelen” Anne Léonard, ACV

“Voor het aanvullende pensioen moeten we streven naar bijdragen van minstens 3 procent van het loon van de werknemers” Frank Vandenbroucke

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content