Redactie Trends

‘Wie betaalt de Europese Unie?’

Op 26 mei en de dagen daarvoor trekken de kiesgerechtigden van de Europese Unie naar de stembus om een nieuw Europees Parlement te verkiezen. Maar de vraag stelt zich wie die Unie betaalt? Professor Herman Matthijs maakt een analyse op basis van de jongste begrotingscijfers.

Eigenmiddelenbesluit

De EU-verdragen schrijven voor dat de Europese begroting wordt gefinancierd door de lidstaten op basis van de bepalingen van het eigenmiddelenbesluit. De laatste versie daarvan dateert van 2014 en loopt tot en met 2020. Het is wachten op een nieuw besluit, maar dat zal er pas komen na de verkiezingen en met het nieuwe Parlement en de nieuwe Commissie. Het gaat om een raadsbesluit dat met unanimiteit moet worden genomen. Daardoor heeft elk land de facto een vetorecht.

Het huidige besluit is nog altijd gebaseerd op de traditionele middelen, zoals daar zijn: 80 procent van de douanerechten die worden geheven aan de buitengrenzen bij de invoer van goederen uit derde landen, een klein deel van de btw-opbrengst (0,15 of 0,30%) en een heffing van zowat 0,65 procent op het bruto binnenlands product (bbp). Dat laatste percentage wijzigt elk jaar lichtjes omdat de EU-begroting volgens de verdragen in evenwicht moet zijn. Op basis van de huidige begroting, zowat 140 miljard euro, komt 71 procent van de bbp-heffing. Daarvan betalen de rijkere landen het meest. Maar sommige rijkere landen krijgen een vermindering: Denemarken, Nederland en Zweden. De douanerechten hebben te maken met de invoerlanden (luchthavens, zeehavens en wegen). Hier is Duitsland de grootste betaler met 20,7 procent, dan het Verenigd Koninkrijk met 15,5 procent, Nederland met 12 procent en dan België met 10,8 procent. Als men die twee Benelux-landen optelt, dan komt men op een hoger percentage dan Duitsland. De douanerechten zijn goed voor zowat 16 procent van de inkomstenzijde van de Europese begroting. De btw-opbrengsten zijn goed voor 12 procent van de ontvangsten. Daar brengen de Britten het meest op (20%), gevolgd door Frankrijk (18%) en Duitsland (12%). Duitsland, Nederland en Zweden moeten maar 0,15 procent afdragen.

Wie betaalt de Europese Unie?

Thatcher haalde in 1984 haar slag thuis door een Britse ‘rebate‘ in het systeem te krijgen. Want dat land is een nettobetaler. Momenteel krijgen de Britten 5 miljard euro terug van hun theoretisch te betalen eigen middelen aan de schatkist van de Europese Unie. Dat bedrag wordt betaald door alle anderen, maar vier rijke landen dienen dat verschil maar voor een vierde te betalen: Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zweden. In de begroting van 2019 betalen de Britten nog 17,5 miljard euro en dat is 12,7 procent van de inkomsten. Indien er niet wordt bespaard op de Europese begroting, dan zullen de rijkere landen grotendeels het Britse vertrek moeten betalen. Voor België zal dat neerkomen op een bedrag rond500 miljoen euro.

In de goedgekeurde begroting 2019 dient België 6,1 miljard euro te betalen of 4,3 procent van het totaal. Daarmee zijn we de zevende betaler aan de Europese Unie, na Duitsland (20,7%), Frankrijk (15,7%), het Verenigd Koninkrijk (12,7%), Italië (11,6%), Spanje (8,3%) en Nederland (5,1%).

Wie betaalt?

Als men de huidige begroting bekijkt, dan stelt men vast dat de zes oprichtende landen nog altijd 55,5 procent van de middelen betalen, de drie landen uit 1973 zijn goed voor 15,8 procent, Griekenland en de Iberische landen betalen 10,8 procent en de drie leden van 1995 zijn goed voor 6,5 procent. Als men de vijftien leden van de vorige eeuw optelt, dan betalen zij 89,1 procent van de middelen. Met andere woorden, de dertien nieuwkomers van deze eeuw zijn amper 11 procent waard met betrekking tot de ontvangstenzijde van de begroting van de Europese Unie. De negentien eurozonelanden financieren de begroting voor 73 procent in 2019. Als men de drie Benelux-landen optelt, dan komt men aan 9,8 procent of een hoger aandeel dan Spanje.

Cruciale vraag

Het probleem van deze begroting is dat ze enorm steunt op de oudere rijkere leden. De vraag is of die verschillen in financiering niet tot spanningen gaan leiden in de nabije toekomst. Het ziet er niet naar uit dat er revolutionaire veranderingen zullen plaatsvinden bij de opstelling van het nieuwe stelsel der eigen middelen. Een cruciale vraag wordt wie het Britse vertrek gaat betalen: de betalers of de ontvangers van het Europese geld?

Partner Content