Huwelijksquotiënt: storende gebreken

Het bestaande ‘huwelijksquotiënt’ vertoont een aantal storende gebreken. Minstens één daarvan wordt weldra opgelost.

Een van de belangrijkste innovaties van de grote hervorming van de personenbelasting die eind de jaren tachtig werd doorgevoerd, bestond in de invoering van het huwelijksquotiënt.

Deze uitermate gezinsvriendelijke maatregel is in essentie gericht op echtparen waarvan slechts één van beide partners een eigen beroepsinkomen heeft. De toepassing van het huwelijksquotiënt heeft tot gevolg dat een deel van het beroepsinkomen van de alleenverdienende partner fictief wordt overgeheveld naar de andere partner; en, dat het aldus overgehevelde deel bij die andere partner in principe afzonderlijk aan de belasting wordt onderworpen.

Mildering.

Het grote voordeel van die overheveling bestaat in een mildering van de belastingdruk. Het overgehevelde deel wordt immers afgeroomd van het gedeelte van het inkomen van de alleenverdiener dat tegen de hoogste belastingtarieven wordt belast, terwijl het bij zijn partner aan de laagste tarieven wordt onderworpen.

Met dien verstande dat het voordeel niet onbegrensd is. De overheveling bedraagt in principe 30% van het beroepsinkomen van de alleenverdiener. Maar de overheveling stopt zodra het overgehevelde deel de grens van (index-aangepast voor het aanslagjaar 2001) 303.000 frank bereikt.

Neem bijvoorbeeld een echtpaar waarvan hij alleen een beroepsinkomen heeft. Dat bedraagt bijvoorbeeld 1.500.000 frank. Het gedeelte dat wordt overgeheveld, is dan in principe gelijk aan 30% of 450.000 frank. Maar aangezien daarmee de grens van 303.000 frank wordt overschreden, wordt de overheveling beperkt tot 303.000 frank. Hij zal bijgevolg worden belast op (1.500.000 frank – 303.000 frank =) 1.197.000, terwijl zij afzonderlijk zal worden belast op 303.000 frank.

Hoeveel bedraagt het belastingvoordeel? Dat is niet zonder meer te zeggen. Op de inkomensschijf tussen 1.123.000 frank en 1.684.000 frank bedraagt het belastingtarief (los van aanvullende crisisbijdrage en aanvullende gemeentebelasting) 50%.

Normaal zou de man in kwestie op het overgehevelde gedeelte van 303.000 frank bijgevolg 50% belasting hebben moeten betalen. Dit is dus 151.500 frank. Daartegenover staat dat de vrouw in kwestie op het overgehevelde gedeelte van 303.000 frank afzonderlijk wordt belast. Zoals elke echtgenoot die afzonderlijk wordt belast, heeft zij recht op een belastingvrij minimum dat voor hetzelfde aanslagjaar (2001) gelijk is aan 167.000 frank. Van het overgehevelde gedeelte zal derhalve slechts (303.000 frank – 167.000 frank =) 136.000 frank effectief aan belasting worden onderworpen.

Het verschil tussen de belastingvrije som van 167.000 frank en 258.000 frank wordt onderworpen aan het laagste tarief van 25%. De belasting daarop bedraagt derhalve (258.000 frank – 167.000 frank =) 91.000 x 25% of 22.750 frank. Op het verschil tussen 258.000 frank en 303.000 frank is het tarief 30%. Dus is de belasting op deze laatste schijf gelijk aan (303.000 frank – 258.000 frank =) 45.000 x 30% of 13.500 frank. De belasting op het overgehevelde gedeelte bedraagt bijgevolg in totaal (22.750 frank + 13.500 frank =) 36.250 frank.

Samengevat: de overheveling heeft tot gevolg dat op zijn inkomen 151.500 frank minder belasting wordt betaald, terwijl op haar inkomen 36.250 frank zal zijn verschuldigd. Het belastingvoordeel is derhalve gelijk aan het verschil. In het voorbeeld is dat gelijk aan (151.500 frank – 36.250 frank =) 115.250 frank. Een voordeel dat in werkelijkheid nog verschillende duizenden franken hoger zal zijn, omdat in het voorbeeld – zoals gezegd – nog geen rekening is gehouden met de speling van de aanvullende crisisbijdrage en van de aanvullende gemeentebelasting.

Overgang.

Het huwelijksquotiënt is in essentie bedoeld voor gehuwde koppels waarvan slechts één van de partners een eigen beroepsinkomen heeft. Maar om de overgang tussen eeninkomensgezinnen en tweeverdieners te verzachten, wordt het huwelijksquotiënt ook toegepast in situaties waarin de beide echtgenoten weliswaar een eigen beroepsinkomen hebben, maar het inkomen van de minstverdienende partner relatief bescheiden is.

De regeling ziet er dan als volgt uit: van het beroepsinkomen van de meestverdienende echtgenoot wordt een gedeelte overgeheveld naar de minstverdienende, met dien verstande dat de overheveling stopt zodra het eigen beroepsinkomen van de minstverdienende (inclusief het overgehevelde gedeelte) de grens bereikt van 30% van het geheel, óf van 303.000 frank (wanneer 303.000 frank lager is dan 30%).

Voorbeeld: de ene echtgenoot (A) heeft een beroepsinkomen van 1.600.000 frank, terwijl de andere een eigen beroepsinkomen heeft van 200.000 frank. Samen hebben zij dus 1.800.000 frank beroepsinkomsten. De overheveling naar de minstverdienende echtgenoot bedraagt bijgevolg 103.000 frank. Het huwelijksquotiënt kan weliswaar als maximaal effect hebben dat 30% van het geheel wordt overgeheveld; maar met 103.000 frank wordt in het voorbeeld de absolute grens van 303.000 frank bereikt (200.000 frank eigen beroepsinkomsten van de minst verdienende echtgenoot + 103.000 frank overheveling = 303.000 frank).

Geleidelijk.

De overgangsregeling heeft aldus tot gevolg dat het belastingvoordeel van het huwelijksquotiënt geleidelijk wordt afgebouwd, naargelang men evolueert van een eeninkomensgezin naar een gezin met tweeverdieners. Het voordeel verdwijnt pas volledig zodra het eigen inkomen van de minstverdienende echtgenoot de grens bereikt van 30% van het geheel (of, als die lager is, de grens van 303.000 frank).

Niettemin moet men zich afvragen of die overgang wel echt harmonieus verloopt. Neem het hoger beschreven voorbeeld van een eeninkomensgezin waarin de ene echtgenoot (A) een eigen beroepsinkomen heeft van 1.500.000 frank, en de andere (B) geen eigen beroepsinkomsten heeft. Ingevolge het huwelijksquotiënt wordt dan 303.000 frank naar B overgeheveld.

Stel dat B morgen beslist om een eigen beroepsactiviteit te ontwikkelen. Hoe zwaar stijgt dan de belastingdruk? Op de eerste 303.000 frank is dat in het voorbeeld tegen een tarief van welgeteld 50% (zonder rekening te houden met het effect van de aanvullende crisisbijdrage en de aanvullende gemeentebelasting die de belastingfactuur nog hoger doen oplopen).

Top.

De oorzaak is eenvoudig terug te vinden: naarmate B door eigen beroepsactiviteiten eigen beroepsinkomsten begint te genereren, daalt de overheveling van beroepsinkomsten vanwege de andere echtgenoot (A). Het gevolg is dat het nu niet meer overgehevelde gedeelte wordt toegevoegd aan de top van het inkomen van de meestverdienende echtgenoot, waar het (in het voorbeeld) wordt belast tegen 50% (plus aanvullende crisisbijdrage en aanvullende gemeentebelasting).

Rem.

De overgang verloopt dus allesbehalve harmonieus. Integendeel. Een eeninkomensgezin dat de stap wil zetten naar een tweeinkomensgezin, zal merken dat de bijkomende professionele inspanningen die zij leveren erg hard worden belast. Met enige kwade wil zou men zelfs kunnen stellen dat het huwelijksquotiënt voor thuiswerkende echtgenoten een rem vormt om (opnieuw) professioneel aan de slag te gaan. De boosdoener is evenwel niet het huwelijksquotiënt als zodanig, maar wel het gebrek aan een meer genuanceerde regeling die dergelijke bruuske overgangen voorkomt.

Buitenland.

Het huwelijksquotiënt vertoont nog andere storende gebreken.

Neem bijvoorbeeld het geval van een (Belgisch) echtpaar waarvan één van de partners in het buitenland werkt en daar beroepsinkomsten geniet die ingevolge een dubbelbelastingverdrag niet in België belastbaar zijn. Stel dat zijn echtgenoot geen of weinig beroepsinkomsten heeft. In principe heeft dergelijk echtpaar ook recht op de toepassing van het huwelijksquotiënt. Maar uit de praktijk is gebleken dat het huwelijksquotiënt in dergelijke omstandigheden een averechts effect kan hebben, in de zin dat het in sommige gevallen niet tot een lagere, maar wel tot een hogere belastingdruk leidt.

Praktijk.

Het Arbitragehof heeft drie jaar geleden al gezegd dat het huwelijkquotiënt in strijd is met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel als het tot gevolg heeft dat bepaalde echtparen zwaarder in plaats van zachter worden belast. Niettemin moet men vaststellen dat in de praktijk nog niets is veranderd. Weliswaar heeft de minister van Financiën bij herhaling beloofd dat de administratie een oplossing zou zoeken voor het probleem van echtparen waarvan één van de partners bij verdrag vrijgestelde beroepsinkomsten geniet. Maar dat blijkt allemaal makkelijker gezegd dan gedaan. Bij de belastingberekening komen immers veel variabelen kijken. Een voordeel voor de ene wordt dan al vlug een nadeel voor de andere.

Wat er ook van zij, naar verluidt heeft de administratie nu toch een berekeningsprogramma klaar dat de problemen moet oplossen van echtparen die ook bij verdrag vrijgestelde buitenlandse inkomsten hebben. Het programma zou tegen het einde van dit jaar operationeel zijn. Uitkijken of het doet wat het doen moet.

JAN VAN DYCK

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content