HET STRATEGISCH DEFICIT

De motie van het Vlaams Parlement waarin het Belgisch federaal model deels wordt geradicaliseerd en deels gerationaliseerd, biedt – op papier althans – een unieke kans op een langdurige communautaire vrede. Door het splitsen van de ziekteverzekering en door de fiscale autonomie wordt het aantal domeinen waarbij we – om Sloterdijk te parafraseren – “in dezelfde bateau” zitten met Wallonië, gevoelig verminderd. Alleen de materies waaromtrent een consensus met Wallonië vlotter kan worden bereikt, blijven dan nog Belgisch.

Het invoeren van een deelstatelijke tweeledigheid en de opsomming van de federale bevoegdheid geeft aan de deelstaten de nodige constitutionele rust, hetgeen ze moet toelaten zich volledig op de uitoefening van hun bevoegdheid te concentreren. Met een dergelijk radicaal federaal bestel kan België wellicht zo’n vijftig jaar verder boeren zonder al te grote moeilijkheden. Eigenlijk verdienen de Vlaamse parlementsleden die de motie hebben goedgekeurd een dikke tricolore onderscheiding op de komende federale feestdag van 21 juli.

DWARSLIGGER.

De reacties van de Waalse en Franstalige politieke elites wijzen er echter op dat dit feest niet zal doorgaan. Zij leggen zich dwars over de gehele lijn, zelfs voor de verdere en afgesproken afwerking van het Sint-Michielsakkoord. Nochtans, in 1971, 1980, 1989 en 1993 werd telkens een politiek akkoord met de Franstaligen bereikt, waarbij het federaliseringsproces werd versterkt. Waarom dreigt dit nu te mislukken?

Om hierop een antwoord te geven, doen we een beroep op de speltheorie, een relatief recent model dat menselijk gedrag in complexe keuzesituaties probeert te verklaren.

SPELERS.

De spelers in het Belgische constitutionele spel zijn de verschillende politieke elites langs Vlaamse en Franstalige kant. Sinds 1995 zijn die spelers grondig gewijzigd. Voor 1995 bestond de Belgische politieke elite, tengevolge van het tweepetjessysteem, uit een Belgisch-Vlaamse, een Belgisch-Waalse en een Belgisch-Brusselse elite. De afzonderlijke verkiezing van de deelparlementen leidde tot een verdubbeling van het spelersveld: tot Vlaamse, Waalse en Brusselse Belgen in het federale parlement; en tot Vlamingen, Walen en Brusselaars in de deelparlementen. De afzonderlijke verkiezing heeft ervoor gezorgd dat een deel van de politieke elites Belgischer is geworden omdat zij belang hebben bij het behoud van bevoegdheden voor het Belgisch parlement. Daarnaast mogen we aannemen dat het andere deel minder Belgisch gezind en meer Vlaams, Waals of Brussels gezind is geworden, hetgeen lijkt neer te komen op een nuloperatie.

PRIJS.

Dit is echter niet volledig het geval. Het federale deel van de politieke elite beschikt immers over constitutionele bevoegdheid, de politieke elite uit de deelparlementen niet. Anders gezegd, in het Belgische constitutionele spel zijn de federale parlementairen de gevers en de deelparlementairen de krijgers. De afzonderlijke verkiezingen hebben dus de elites, die in het constitutionele spel over de sterkste machtspositie beschikken, Belgischer gemaakt en dus minder geneigd tot verdere versterking van de deelstaten.

Bovendien speelt hier het zogenaamde endowmenteffect: om te laten gaan wat men heeft, zal men een hogere prijs vragen dan de prijs die men zou geven om te verkrijgen wat men niet heeft. De federale politieke elites zullen derhalve een hoge prijs vragen, bijvoorbeeld in de onderhandelingen binnen hun eigen partij met hun collega’s-deelparlementairen, voor een verdere vermindering van de Belgische bevoegdheden.

SURPLUS.

In de relatie tussen Vlaamse en Franstalig-Waalse politieke elites waren de vorige staatshervormingen telkens win-winsituaties. Speltheoretisch uitgedrukt: de spelers zagen een coöperatief surplus zitten dat kon worden gerealiseerd in een wederzijds akkoord. Dit coöperatief surplus van de akkoorden die tot de grondwetsherzieningen van 1971, 1980, 1989 en 1993 leidden, vloeide grotendeels voort uit de instelling van het consumptiefederalisme.

Dit consumptiefederalisme had voor alle politieke elites twee grote voordelen. Enerzijds leidt het consumptiefederalisme tot grotere politieke intransparantie en dus minder controle vanwege de burger. Men kon zich op deelstatelijk vlak voordoen als genereuze ‘ big spender‘ terwijl men zijn rol als ‘ big taker‘ op federaal vlak kon verdoezelen. Daarnaast kon men, door een groot deel van de uitgaven te defederaliseren, makkelijker een consensus bereiken over de wijze waarop deze uitgaven moesten worden gespendeerd. Anders gezegd, de transactiekosten daalden gevoelig door het consumptiefederalisme.

VERLIES.

Ditmaal is het coöperatief surplus niet zo duidelijk. Integendeel, de Waalse politieke elites percipiëren deze spelsituatie als een ‘ zero-sum‘-spel waarbij zij alleen kunnen verliezen. De splitsing van de sociale zekerheid en de fiscale autonomie wordt begrepen als een stopzetting van het Vlaamse alimentatiegeld, wijl het Vlaams standpunt over Brussel wordt gezien als een reductie van het aantal spelers in hun nadeel, namelijk van twee tegenover één tot één tegenover één.

SURPLUS.

De Vlaamse politieke elites moeten derhalve op zoek gaan naar een coöperatief surplus voor de komende onderhandelingen. Zij moeten de Waalse politieke elites kunnen doen geloven in een win-winperspectief. Hiervoor zie ik slechts twee mogelijkheden. Enerzijds een geloofwaardige belofte tot compensatie van de vermindering der transfers. Dit geeft de Waalse politieke elites meer armslag in het uitdelen van overheidsmiddelen dan nu in het systeem van de Belgische interpersoonlijke solidariteit. Anderzijds een geloofwaardige dreiging tot staking van beleidsvoering op federaal vlak. Het volstaat dat de meerderheid in Vlaanderen ( CVP, VLD, Vlaams Blok en VU, ongeveer 70% der Vlaamse kiezers) zich nu engageert in een kartel om niet in een komende federale regering te stappen als aan een aantal basiseisen van Vlaamse kant niet wordt voldaan. De vermijding van de verlamming van het federale beleidsniveau vormt dan een tweede coöperatief surplus voor de Waalse politieke elite. Noch de positieve kant van het coöperatief surplus noch de negatieve kant ervan werd door de Vlaamse politieke elites ernstig voorbereid. We blijven een volk van goede individuele wroeters en slechte collectieve strategen.

Prof. dr. Boudewijn Bouckaert is voorzitter van de vakgroep Grondslagen van het Recht, faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Gent.

Boudewijn Bouckaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content