Het schijnprobleem
Laurette Onkelinx (PS) en in mindere mate Renaat Landuyt (SP) blijven toeteren over de jeugdwerkloosheid. Terecht, in Brussel en Wallonië vinden vele jongeren geen baan. Volkomen onterecht, in Vlaanderen zijn er nauwelijks werkloze jongeren te vinden. Zo blijkt uit eigen berekeningen van Trends.
Het beruchte Rosetta-plan van minister van Arbeid en Tewerkstelling Laurette Onkelinx ( PS) ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid blijft de discussie voeden. De vaakst weerkerende bedenking luidt hoe het anno 1999 nog mogelijk is dat een beleidsverantwoordelijke gelooft in de effectiviteit van een formule met verplichte aanwervingen. In één adem valt meestal ook de bemerking dat het de liberalen in de regering- Verhofstadt niet siert dat zij de Waalse PS-diva in dergelijke mate haar gangen hebben laten gaan (zie ook Trends van 18 november 1999).
In de Rosetta-discussie komt echter zelden of nooit de fundamentele vraag aan bod of België überhaupt opgezadeld zit met een schrijnende jeugdwerkloosheid. Trends compileerde in dit verband unieke cijfers op basis van diverse databanken van het Nationaal Instituut voor de Statistiek ( NIS) en van de Europese Commissie. De conclusie van deze analyse staat als een huis: inzake jeugdwerkloosheid kampen Wallonië en Brussel met een diepgeworteld probleem, maar in Vlaanderen zijn er nauwelijks werkloze jongeren te vinden. Meer nog, Vlaanderen staat op dit vlak absoluut aan de top in Europa. Cruciaal daarbij is wel dat men zijn definities juist vastlegt.
Uit tabel 1 blijkt dat België eind 1998 niet zo slecht scoorde inzake werkloosheid in de Europese context. Met 9,3% zitten we onder de gemiddelden voor de Europese Unie (EU), de eurozone en drie buurlanden. Van de Nederlandse, Deense en Britse cijfers zitten we echter nog een heel eind af.
Inzake jeugdwerkloosheid scoren we minder goed: 20,5% van onze actieve bevolking tussen 15 en 24 jaar vindt geen job, een percentage dat net boven dat van de eurozone ligt, een tikkeltje onder dat van de EU en beduidend boven de 14,7% in onze drie buurlanden.
De omschrijving “als percentage van de actieve bevolking tussen 15 en 24 jaar” vormt echter een delicaat punt. Rekent men enkel degenen die zich effectief op de arbeidsmarkt aanbieden of duwt men ook andere categorieën in deze omschrijving? Dit onderscheid is cruciaal. Een voorbeeld ter illustratie: stel dat een land 100 werkzoekenden telt op een actieve bevolking van 1000, zodat er een werkloosheidsgraad van 10% heerst. Als de actieve bevoking aangedikt wordt tot 2000 door allerhande categoriëen van mensen erbij te voegen, dan daalt de werkloosheid uiteraard tot 5%. Om het wat wiskundiger te zeggen: een breuk is het resultaat van deling van teller door noemer en als de noemer groter gemaakt wordt, daalt het resultaat van de breuk. Veelal heeft het verschil tussen beide situaties te maken met een hoge mate van optisch bedrog.
De verschillen in definities van de actieve bevolking kan men ondervangen door de werkloosheid in bepaalde leeftijdsgroepen te relateren aan de totale populatie in dezelfde leeftijdsgroepen. Zoals de derde lijn van tabel 1 aangeeft, slaat het beeld dan helemaal om: 6,7% van de jongeren tussen 15 en 24 jaar vertoeven in ons land in de status van werkloze, een cijfer dan bijna 50% beter ligt dan de gemiddelden voor de EU en de eurozone. Op een fractie na halen we het cijfer van de drie buurlanden en we komen in ieder geval ook dicht in de buurt van de mooie cijfers die Duitsland, Denemarken en Nederland kunnen voorleggen.
De gegevens samengebracht in tabel 2 zetten een en ander in reliëf. Bijna 60% van de Belgen tussen 15 en 24 jaar vertoeft voltijds in het onderwijs, een percentage dat veel hoger ligt dan het gemiddelde van de EU en de eurozone. Alleen in Frankrijk zitten verhoudingsgewijs nog iets meer 15- tot 24-jarigen voltijds op de schoolbanken. Heel opvallend is de lage score van Denemarken (25,7%) en Nederland (28%) op dat vlak. Net als Duitsland, kennen deze twee landen veel meer vormen van gemengd leren en werken. Door ook deze groepen integraal op te nemen in de noemer (in de actieve bevolking) drukken zij het werkloosheidspercentage dat voor deze leeftijdscategorie naar voren komt.
Opmerkelijk in de gegevens van tabel 2 is dat België veel hoger scoort dan de gemiddelden van de EU, de eurozone en de drie buurlanden in de groep “andere vormen van inactiviteit”. Alleen Engeland komt hier nog boven ons cijfer uit. Nauwkeurige details van deze cijfers vallen moeilijk te achterhalen. Wat ons land betreft, gaat het hier in hoofdzaak om thuisblijvers (mensen die zich voorlopig of definitief uit de arbeidsmarkt hebben teruggetrokken), niet-werkwillige uitkeringstrekkers en de echte marginalen.
De jeugdwerkloosheidscijfers zien er dus heel anders uit als de totale populatie tussen 15 en 24 jaar als referentiepunt genomen wordt. België behoort dan, in positieve zin, tot het koppeloton in Europa.
Hoe liggen in deze context de kaarten voor Vlaanderen? Voorafgaandelijk geven we nog even de regionaal uitgesplitste totale werkloosheidscijfers eind 1998: België 9,1%, Vlaanderen 5,5%, Wallonië 13,7% en Brussel 16,5%. Het verschil tussen de net genoemde 9,1% voor België en de 9,3% uit tabel 2 vloeit voort uit de verschillende methodiek van het NIS (9,1%) en Eurostat (9,3%).
Tabel 3 geeft de regionaal opgesplitste gegevens inzake jeugdwerkloosheid. Uitgedrukt in percentage van de totale populatie tussen 15 en 24 jaar, scoort Vlaanderen een werkloosheidspercentage van 3,2%. Dit betekent volgens alle gangbare maatstaven een toestand van volledige tewerkstelling voor deze leeftijdscategorie. Vlaanderen klopt op dit vlak met gemak de vaak als voorbeeld geciteerde landen, zoals Duitsland, Denemarken en Nederland. Zeker de Vlaamse minister van Arbeid Renaat Landuyt ( SP) zou er dus beter aan doen zijn beleidspijlen op andere prioriteiten dan de jeugdwerkloosheid te richten.
GUY CLÉMER/JOHAN VAN OVERTVELDT
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier