Het kind van Herman en Bea

De welvaartsstaat kan alleen nog gered worden door meer tewerkstelling, zo argumenteert KB-econoom Hans Duquet. Vormt die welvaartsstaat echter zelf geen hinderpaal voor meer jobs ? Neen, zegt Duquet. Jawel, argumenteren gerenommeerde economen, zoals de Zweed Assar Lindbeck.

De Belgische welvaartsstaat, gebouwd op en rond het systeem van sociale zekerheid, verkeert in zware ademnood. Verder beknibbelen op de uitgaven valt nog nauwelijks te verdedigen : de bestaansonzekerheid zou voor een te grote groep mensen al te prangend worden. De moderne welvaartsstaat kan enkel overleven mits de tewerkstelling snel én fors toeneemt. Zo luidt de diagnose van Hans Duquet, die als econoom verbonden is aan de studiedienst van de Kredietbank. Duquet zette één en ander op een rijtje in een vierluik dat de voorbije weken verscheen in de Weekberichten van de KB.

Om die tewerkstelling op te krikken, moeten de beleidspijlen vooral gericht worden op een vermindering van de reële gemiddelde loonkosten en dit via een volgehouden loonmatiging, aldus de KB-econoom. Een mogelijke band tussen enerzijds de karakteristieken van onze welvaartsstaat en sociale zekerheid en anderzijds de tewerkstelling en die reële loonkosten, wuift Hans Duquet, zij het genuanceerd, van tafel. Daarmede nestelt hij zich in de rangen van een denkschool die vooral in en rond het Centrum voor Sociaal Beleid (CSB) van de Antwerpse Universitaire Faculteit Sint-Ignatius (Ufsia) floreert. Een constante in de stellingen die door het CSB worden verkondigd is dat ons regime van welvaartsstaat weliswaar vatbaar is voor verbeteringen, maar toch best intact kan blijven.

De vroegere bezieler van dat Centrum, Herman Deleeck, en zijn huidige opvolgster, Bea Cantillon, vallen goed in de smaak bij de linkervleugel van de CVP : beiden brachten het via die weg tot gecoöpteerd senator. In die senaat hield Bea Cantillon een tijdje terug een voor een wetenschapper alvast erg merkwaardig pleidooi voor niet te veel doorzichtigheid in de uitgaven van onze sociale zekerheid. Meer recentelijk haalde zij tijdens het grote tewerkstellingsdebat fel uit naar het zogenoemde Oeso-model. In haar jongste rapport over de Belgische economie gaf die Oeso immers aan dat er tussen welvaartsstaat en sociale zekerheid enerzijds en tewerkstelling anderzijds wel degelijk een nauw en helaas negatief verband totstandkwam. Daarmee zit de Oeso op dezelfde golflengte als internationaal gerenommeerde economen zoals de Britten Dennis Snower en Charles Bean, de Duitser Herbert Giersch, de Fransen Charles Wyplosz en Gilles Saint Paul en vooral de Zweed Assar Lindbeck.

Laaggeschoolden in last

Het overzicht en de analyse die KB-studax Hans Duquet aanreikt, verdienen lof. Vertrekkend bij de twee inspirators van de moderne sociale-zekerheidsstelsels, de conservatieve Duitse kanselier Otto von Bismarck en de progressieve Britse intellectueel Lord Beveridge, geeft hij aan hoe het systeem evolueerde om vooral het jongste decennium zwaar in de problemen te raken. Cruciaal daarbij was dat aan diverse basispremissen waarop het gebouw van de moderne welvaarts- of verzorgingsstaat werd opgetrokken, niet langer voldaan is. Tot de voornaamste daarvan behoorden volledige tewerkstelling en de dominantie van het klassieke gezin met één verdiener. Vooral de laaggeschoolden kwamen daardoor in de verdrukking : “Door de structurele crisis op de arbeidsmarkt vindt bij laaggeschoolden een concentratie plaats van sociale risico’s (werkloosheid, invaliditeit) en van eenverdienerschap, zodat de armoederisico’s van hoog- en laaggeschoolden steeds meer uit elkaar lopen”, zo analyseert Duquet scherp.

Bestaan er uitwegen

uit de impasse waarin de welvaartsstaat klaarblijkelijk verzeild raakt ? Zoek die alvast niet, aldus de KB-econoom, bij geregeld naar voor geschoven alternatieven als de negatieve inkomstenbelasting, de invoering van een basisstelsel of ministelsel, of de privatizering van de sociale zekerheid. Om de welvaartsstaat en de sociale zekerheid te redden, is een verhoging van de tewerkstelling de enige oplossing. Met die tewerkstelling zit het inderdaad serieus fout (zie ook het omslagverhaal in Trends van 1 mei jongstleden). In de tweede helft van de jaren ’70 zakte de West-Europese tewerkstellingsgraad d.i. de tewerkstelling als % van de bevolking tussen 15 en 64 jaar beneden de Amerikaanse. Sedertdien diepte die kloof steeds verder uit (zie grafiek 1). Binnen West-Europa op zich bestaan er echter nog aanzienlijke verschillen, met België als één der ergste gevallen (zie grafiek 2).

Om de tewerkstelling te stimuleren, pleit Hans Duquet naar Nederlands model voor een volgehouden inkomensmatiging, om zo de loonkosten te drukken. Dat de manier waarop onze welvaartsstaat en haar sociale zekerheid georganiseerd zijn, wel eens een belangrijke oorzakelijke rol zou kunnen spelen in de tewerkstellingsafbraak en de afremming van jobcreatie, is een stelling die Hans Duquet niet wenst te onderschrijven. Merkwaardig, want het economisch onderzoek, zowel theoretisch als empirisch, dat zo’n verband wél legt, verdient stilaan het predicaat indrukwekkend.

Keuze onvermijdelijk

Nadere analyse van de evolutie van de werkloosheid over de voorbije 35 jaar brengt een erg opmerkelijk verschil tussen de Verenigde Staten en West-Europa aan het licht. In een recessie valt de werkloosheid in beide gebieden aan nagenoeg hetzelfde ritme terug. Maar tijdens een periode van expansie neemt de tewerkstelling in de VS veel sterker toe dan in West-Europa (zie grafiek 3). Institutionele factoren die niet los te zien zijn van de welvaartsstaat en zijn sociale zekerheid, spelen in dit verhaal een doorslaggevende rol. De Zweedse econoom Assar Lindbeck zette ze in enkele recente publicaties ( ) op een rij.

Een eerste factor

betreft het proces van loonvorming : het valt daarbij op dat in West-Europa de reële lonen meestal reeds gevoelig beginnen te stijgen vooraleer de werkloosheid echt substantieel daalt. Dit brengt Lindbeck terug naar de insider-outsider-theorie die hij eind de jaren ’80 ontwikkelde samen met Dennis Snower. De insiders, zijnde de werkenden, en hun vertegenwoordigers, de vakbonden, beschermen op de allereerste plaats hun eigen inkomenspositie en slagen in die strategie omdat de welvaartsstaat en de sociale zekeheid toch zorgen voor een opvangnet voor de outsiders, de werklozen. Het bestaan van bijvoorbeeld hoge ontslagvergoedingen past ook volkomen in dit insider-outsider-plaatje.

Een tweede factor

is de loonwig, d.i. het verschil tussen nettoloon en totale loonkosten, m.a.w. het geheel van sociale-zekerheidsbijdragen en directe loonbelastingen. Een hoge loonwig en België zit inderdaad aan de top (zie grafiek 4) drukt de vraag naar arbeid, zeker in een land met loonindexering.

En hier stoten we op een fundamentele contradictie in de argumentatie van Deleeck, Cantillon, Duquet & co : indien men, zoals zij dat doen, het belang onderschrijft van de loonkosten voor de evolutie van de tewerkstelling, kan men toch onmogelijk blijven volhouden dat onze huidige vorm van welvaartsstaat en sociale zekerheid daar geen doorslaggevende rol in speelt ? Want die leiden immers duidelijk aanwijsbaar tot hogere belastingdruk, verbreding van de loonwig en dus verminderde vraag naar arbeid. Alternatieve financiering is boerenbedrog : bij loonindexering komen bijvoorbeeld ecotaksen en/of BTW-verhogingen ook in de loonkosten terecht. In Nederland ziet men die zaken wél in.

Een derde element

kunnen we samenvatten onder de noemer ontmoedigingsfactoren. Dit slaat dan op te royale en te langdurig toegekende werkloosheidsvergoedingen, te geringe spanning tussen die vergoedingen en de lagere loonniveaus, aantrekkelijkheid van zwartwerk omwille van hoge fiscaliteit enzovoorts. De belangrijkste conclusie uit het onderzoekswerk van Assar Lindbeck en andere economen is dan ook vrij eenvoudig : er zal grondig gesleuteld moeten worden aan de welvaartsstaat zelf om ooit opnieuw in een periode van volledige tewerkstelling te kunnen terechtkomen. Er zullen dus keuzes moeten worden gemaakt : meer sociale bescherming en loonzekerheid, of meer jobs. Ook Deleeck, Cantillon, Duquet en geestesverwanten kunnen hun hoofd niet in het zand blijven steken.

Johan Van Overtveldt

( ) Assar Lindbeck, “The West European Employment Problem” en “Full Employment and the Welfare State”, seminar papers no. 616 en 617, Institute for International Economics, Stockholm.

HANS DUQUET (KREDIETBANK), HERMAN DELEECK EN BEA CANTILLON (UFSIA)De moderne welvaartsstaat kan alleen overleven mits de tewerkstelling snel én fors toeneemt, is zijn stelling. Maar een mogelijk verband tussen enerzijds de karakteristieken van onze welvaartsstaat en sociale zekerheid en anderzijds de tewerkstelling en de reële loonkosten, wuift Duquet, zij het genuanceerd, van tafel, net als de Ufsia-denkschool van Herman Deleeck en Bea Cantillon. In tegenstelling tot de Oeso en diverse internationaal gerenommeerde economen.

Binnen West-Europa bestaan aanzienlijke verschillen in de tewerkstellingsgraad, met België als één der ergste gevallen.

Tijdens een periode van expansie neemt de tewerkstelling in de VS veel sterker toe dan in West-Europa

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content