HET KAF VERSMACHT HET KOREN

Economen genieten vaak geen al te briljante reputatie, in de publieke opinie noch bij de beleidsmensen. De essentie van de verwijten die hen naar het hoofd geslingerd worden, is dat als men twee economen bij elkaar zet, men minstens drie meningen krijgt over één bepaald onderwerp. Uiteraard grijpt er ook binnen de economische wetenschap zoals in elke andere discipline voortdurend discussie plaats. Maar het beeld als zouden economen het over nagenoeg niets onderling eens zijn, is volledig vals.

Veel schade wordt aangericht door modeverschijnselen. De voorbije decennia passeerden een hele reeks van zogenoemde denkscholen de revue : de monetaristen, de nieuw-keynesianen, de aanbodeconomen, de nieuwe institutionalisten enzovoorts. Telkens kreeg men vooral in de populaire media een karrenvracht berichten die dik in de verf moesten zetten dat De Grote Waarheid achter de vele economische mysteries nu wel echt ontdekt was. En spijtig genoeg waren er telkens weer enkele economen die wat graag die Grote Boodschap wilden uitdragen. Zij opteerden voor het snelle geldgewin via, vooral in de Verenigde Staten, een vlugge opeenvolging van publicaties, lezingen, speeches en interviews. Dat er naast deze tijdelijke vedettes een heleboel degelijke economen rondlopen die minder flashy analyses produceren, gaat in het mediageweld rond die modeverschijnselen steevast verloren.

Het jongste speeltje op deze mallemolen van de economische blabla kreeg de voorbije maanden de wel bijzonder armtierige omschrijving new economy mee. Zoals vaak zitten de meest “vocale” aanhangers van deze nieuwe stroming in de Verenigde Staten, maar ook op het Europese continent groeit de schare aanhangers. De kern van het new economy-denken kan men als volgt samenvatten : de wereldeconomie is geleidelijk terechtkomen in een periode waarin hoge economische groei probleemloos gepaard kan gaan met een inflatiecijfer in de buurt van nul. Aan de basis van dit euforisch nieuw wereldbeeld liggen twee fenomenen : enerzijds de snelle en diepgaande technologische evolutie en anderzijds de intensivering van de concurrentie.

Toegegeven, er steekt wel iets zinnigs in deze visie, maar in elk geval veel minder dan de propagandisten voortdurend beweren. Laten we de fundamenten van de new economy even van naderbij bekijken, te beginnen met het fenomeen “economische groei”. De hele technologische revolutie die de wereld vandaag doormaakt, verandert geen moer aan het basisgegeven dat economische groei ten gronde voortvloeit uit twee factoren : een verhoogde inzet van arbeid en een hogere productiviteit (voornamelijk omdat diezelfde factor arbeid met meer en betere kapitaalgoederen kan werken). Zeker in het Westen kan men bezwaarlijk verwachten dat er nog een aanzienlijke aanwas van het volume aan inzetbare arbeidskrachten zal komen. Zelfs in de Amerikaanse economie daalde het groeiritme van het arbeidsaanbod de voorbije tien jaar van 2 % per jaar naar niet eens 1 % per jaar meer.

Wat mogelijke productiviteitsverbeteringen betreft, greep in de eerder klassieke industriële sectoren de voorbije jaren reeds een waslijst aan veranderingen plaats. De VS loopt hier zeker voor op Europa, waar deze herstructureringen nu volop aan de gang zijn. De Amerikaanse economie groeide in de jaren negentig met gemiddeld iets meer dan 2 % per jaar. Dit kan bezwaarlijk beschouwd worden als een spectaculaire toename van de trendmatige groei. Nogmaals : we praten hier over de economie die zich de jongste jaren het meest expansief toonde inzake introductie van nieuwe technologieën en het aanboren van nieuwe markten.

Het is niet omdat een aantal van die nieuwe ontwikkelingen erg in het oog springen en blijkbaar een complete breuk inhouden met bepaalde ingeburgerde werk- en leefpatronen, dat zij automatisch ook verstrekkende gevolgen hebben voor de globale productiviteitsontwikkeling binnen de economie.

Het economische proces, zo luidt de tweede grote kreet opzwellend uit de new economy-hoek, is voorgoed verlost van het inflatiespook. Dit vloeit vooral voort uit het feit dat de mate van internationalizering van concurrentie, handel en investeringen de jongste jaren enorm is toegenomen. Maar diverse studies wezen reeds uit dat bijvoorbeeld in de jaren twintig de mate van internationale verwevenheid in het economische gebeuren minstens even groot was als vandaag. Nog belangrijker dan deze vaststelling is het feit dat hoe dan ook een flink stuk van een nationale economie buiten de grijparmen van de internationale concurrentiedruk vallen. Dit geldt zeker voor de diensten-sectoren en het zijn precies deze branches van de economie die het sterkst groeien. Studies in de VS geven aan dat slechts 15 à 25 % van het economisch gebeuren zich echt in de context van een internationale concurrentiële sfeer afspeelt.

Wat inflatie betreft, blijft een wijsheid die teruggaat tot de Oudheid ook in het Internet-tijdperk volledig overeind. Namelijk : wanneer er te veel geld geschapen wordt, gaan bepaalde prijzen gevoelig stijgen en ontstaat er ook op het niveau van het algemene prijspeil een hausse-tendens. Dat we nu, zowel in de VS als in Europa en in grote delen van de Derde Wereld, een langere periode van relatieve prijsstabiliteit kennen, heeft uitsluitend te maken met het feit dat zowat alle centrale banken een orthodoxe koers aanhielden inzake de schepping van nieuw geld. En daaromtrent heerst onder een grote schare van degelijke, mode-ongevoelige economen een grote mate van eensgezindheid.

JOHAN VAN OVERTVELDT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content