EUROPA AAN HET WERK
Een keurslijf kan knellen
K eynes is dood, morsdood in Europa. De Europese Unie gelooft niet meer dat de enorme werkloosheid van 11 % van de beroepsbevolking kan worden opgelost volgens keynesiaanse recepten. In hun streven naar een Economische en Monetaire Unie (EMU) hebben de lidstaten hun monetair beleid uit handen gegeven en elkaar beloofd rust te brengen in de begroting. Met de komst van de euro is de weg afgesloten om zich uit de problemen te devalueren. Monetair en fiscaal beleid zijn weggevallen. Zoals de meeste economen gelooft Europa in de zegeningen van lage lonen en hoopt op langdurig hoge groei. Europa heeft minimaal twee procent groei nodig om banen te scheppen. In de officiële teksten staat dat het gaat om duurzame groei en dat een behoorlijk niveau van sociale bescherming moet behouden blijven. Maar papier is geduldig en officiële teksten zijn nog nooit wegens tegenstrijdigheden spontaan in brand geschoten. Anders zouden internationale organisaties al lang als fakkels in de nacht zijn opgebrand.
Er zijn echter regio’s die het allemaal niet zullen kunnen bijbenen, in een recessie duiken of structureel achterblijven. Dat lost zich vanzelf op, wordt verwacht. Een achtergebleven gebied betaalt automatisch minder belasting en ontvangt meer uitkeringen. Netto stroomt er overheidsgeld naar het gebied in nood. In de achtergebleven gebieden zullen de lonen achterblijven. Voor werkzoekenden aldaar wordt het gras steeds groener bij de buurman en ze zullen wegtrekken. Daardoor vermindert het werkloosheidsprobleem. Zoals gezegd : Keynes is al lang dood in Europa.
RICHTSNOEREN.
Op de Europese banentop in Luxemburg heeft men zich echter zorgen gemaakt over de werkgelegenheid in Europa en het gebrek aan banen na de dood van Keynes. De regeringshoofden zaten na het diner genoeglijk samen, geheel tevreden over het fantastische succes van de convergentiecriteria van de EMU. Verbazend eigenlijk hoe snel de meeste landen voldoendes hebben gehaald voor de inflatie, het overheidstekort en de schuldquote. In een vlaag van creativiteit bedachten de hoofden om iets soortgelijks voor de werkgelegenheid op te zetten. Ze hebben toen een lijst van achttien richtsnoeren voor de arbeidsmarkt afgesproken die ze in de volgende vijf jaar zullen nastreven. Die richtsnoeren kunnen onder vier rubrieken worden ondergebracht : inzetbaarheid, ondernemerschap, aanpassingsvermogen en gelijkekansenbeleid.
Inzetbaarheid gaat over het terugdringen van de jeugdwerkloosheid en de langdurige werkloosheid en over het aanpakken van de aansluitingsproblemen tussen vraag en aanbod. Ondernemerschap gaat over het aanmoedigen van zelfstandig werken en het vergemakkelijken van het opzetten van een eigen bedrijf. Aanpassingsvermogen gaat over het moderniseren van de arbeidsrelaties en het zoeken naar een balans tussen flexibiliteit en zekerheid in de arbeidsovereenkomst. Het gelijkekansenbeleid wil mannen en vrouwen in werk en zorg veel meer gelijktrekken.
VAAG.
De cruciale vraag is of richtsnoeren voor werk hetzelfde succes zullen hebben als de criteria voor de EMU. Ik vrees van niet : De EMU-convergentiecriteria waren duidelijk kwantitatief (bijvoorbeeld een schuldquote van 60 % en een tekortpercentage van 3 %). De werkgelegenheidsrichtsnoeren zijn vooral kwalitatief, het zijn vage inspanningsverplichtingen in plaats van heldere doelstellingen. Er is slechts een handvol kwantitatieve richtsnoeren. Minstens 65 % van de bevolking moet een baan hebben (dat is nu 60 %) en het Europese werkloosheidspercentage moet van 11 % naar 7 % in vijf jaar. Zeker 20 % van het budget voor arbeidsmarktbeleid moet worden ingezet voor een actief arbeidsmarktbeleid (scholing, werkervaringsplaatsen) en het werkloosheidsverschil tussen mannen en vrouwen moet worden gehalveerd. Maar de meeste richtsnoeren bestaan uit aanwijzingen. Bijvoorbeeld : verminder de administratieve rompslomp die nodig is om een eigen bedrijf te beginnen. Aanwijzingen zijn veel moeilijker te controleren dan streefcijfers.
SCHAAMTE.
Wie goede rapportcijfers heeft bij de EMU behoort tot de grote jongens en mag meedoen met de euro-club. De werkgelegenheidsrichtsnoeren hebben niet zo’n ingebouwde beloning. Verwezenlijking van de richtsnoeren wordt regelmatig onder de loep genomen en een land dat niet goed meewerkt wordt scheef bekeken. De hoop is dat schaamte genoeg is om de landen te prikkelen. De realisatie van de EMU-doelstellingen was alleen de verantwoordelijkheid van de overheid en de centrale bank. Bij de verwezenlijking van de richtsnoeren zijn (terecht) de sociale partners bij elke fase betrokken. Maar dat betekent ook dat de overheid veel minder kan worden aangesproken op het nakomen van de afspraken en zich kan verschuilen achter de sociale partners.
VERSCHILLEN.
Men kan zich ten slotte afvragen of de verschillen niet te groot zijn op de arbeidsmarkt. De productieprocessen verschillen grondig tussen Portugal en België. Is het dan wel zinvol om dezelfde opleidings- en trainingsdoelstellingen na te streven in beide landen ? Als de nationale voorkeuren betreffende werk en inkomen drastisch anders zijn, wat is dan het nut om dezelfde eisen over arbeidsparticipatie op te leggen ? Wanneer het keurslijf te strak is, wordt het niet gedragen.
Het is verstandig om naast het Europa van de euro te streven naar een Europa van het werk, maar ik ben niet zeker of een beleid met afspraken over richtsnoeren wel de goede manier is om het gat te vullen dat is gevallen toen we Keynes hebben begraven.
JULES THEEUWES
Dr. Jules Theeuwes is hoogleraar economie aan de Rijksuniversiteit Leiden.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier