Een globale aanpak is nodig

De voorstelling van de studie Is er nog een toekomst voor onze industrie? – het resultaat van een intensieve samenwerking tussen het Ondernemersplatform VKW, Unizo en Econopolis – lokte behoorlijk wat reacties uit. Een van de markantste kanttekeningen die te noteren vielen, luidde dat het toch wat ongerijmd overkomt om anno 2010 te pleiten voor heel specifieke maatregelen om de industrie en de maaksectoren opnieuw te bevoordelen.

De drie organisaties willen helemaal niet de boodschap uitdragen dat de industrie op zich een voorkeursbehandeling moet krijgen. De aanbevelingen kunnen namelijk onder één noemer samengebracht worden: herstel van het concurrentievermogen van het economische bestel in ons land. Nagenoeg alle voorgestelde ingrepen (loonkostencompetitiviteit, meer oordeelkundige verdeling van overheidssteun, meer focus in de overheidssteun, betere en doorzichtigere reglementering…) komen het hele economische weefsel ten goede.

Omdat het concurrentievermogen van de maaksectoren de jongste decennia de zwaarste klappen te incasseren kreeg, zullen zij allicht relatief gezien het meeste profijt halen uit sommige van die maatregelen. Dat is geen voorkeursbehandeling, maar damage control. Laten we bovendien niet vergeten dat er vanuit de maaksectoren omvangrijke spill-over-effecten bestaan naar andere segmenten van de economie. Zo dragen de maaksectoren in belangrijke mate bij aan jobcreatie en inkomensgenerering in de rest van de economie. Precies daarom heeft de neergang van de industrie zwaardere gevolgen dan de inkrimping van de landbouw in de afgelopen decennia.

Sommige voorgestelde maatregelen bleven in de discussies achteraf merkwaardig op de achtergrond of kwamen zelfs helemaal niet aan de orde. Twee voorstellen springen daarbij bijzonder in het oog, namelijk de noodzaak aan benchmarking ten opzichte van Duitsland en een grote opsmuk van ons sociaal overleg. Duitsland komt steeds nadrukkelijker naar voren als dé economische locomotief van de eurozone, een fenomeen dat in belangrijke mate stoelt op het herstel van het concurrentievermogen van de maaksectoren bij onze oosterburen.

De wet op het behoud van ons concurrentievermogen zegt nog altijd dat we naar de evolutie van onze loonkosten moeten kijken ten opzichte van het gewogen gemiddelde van onz drie grote buurlanden. Die visie op ons internationaal concurrentievermogen is achterhaald. België is een kleine, zeer open economie en sterk gericht op het Duitse verhaal. Willen we een structurele economische relance, dan is afstelling van onze concurrentiepositie op die van Duitsland een absolute noodzaak. We kunnen daarbij niet snel genoeg de hand aan de ploeg slaan. Afhankelijk van welke parameter en welke tijdsperiode men in ogenschouw neemt, liggen onze loonkosten ten opzichte van Duitsland 10 tot 20 procent hoger. Dat rijdt ons economisch groeivermogen en de werkgelegenheid danig in de wielen.

Over werkgelegenheid gesproken: België blijft, ondanks vele dure beleidseden, bij de landen met de laagste tewerkstellingsgraad onder de rijke landen. Eigenlijk volstaat die vaststelling op zich al om de mechanismen en automatismen van het sociaal overleg ernstig ter discussie te stellen.

Centraal zou moeten staan dat het sociaal overleg zoals het nu al decennia zijn verloop kent in België, zich te veel toespitst op de belangen van de insiders. Met name: langs de kant van de werkgevers de grote, gevestigde ondernemingen en langs de kant van de werknemers diegenen die al aan de slag zijn. De belangen van jonge, energieke ondernemers en de belangen van werkzoekenden en werklozen komen in het Belgische sociaal overleg onvoldoende aan bod. En dus wegen hun belangen ook onvoldoende op de maatregelenpakketten die uit de bus komen. Dat moet veranderen.

Johan Van Overtveldt Algemeen directeur van het ondernemersplatform VKW

De neergang van onze industrie heeft zwaardere gevolgen dan de inkrimping van de landbouw in de afgelopen decennia.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content