DODELIJKE LOONBELASTING
Vooral minister van Begroting Herman Van Rompuy beweerde het de voorbije jaren steeds opnieuw : of je de sanering van de openbare financiën nu doorvoert langs de kant van de uitgaven dan wel langs de kant van de inkomsten, het maakt geen moer uit. Maar de jongste tijd pakken Van Rompuy en andere excellenties wat minder zelfverzekerd uit met dit argument, want de stapel Belgisch en internationaal onderzoeksmateriaal dat precies het tegenovergestelde bewijst, begint stilaan verpletterende vormen aan te nemen.
Het jongste exemplaar dienaangaande komt van de Italiaanse economen Franceso Daveri en Guido Tabellini verbonden aan respectievelijk de universiteit van Brescia en de Bocconi University. Zeker Tabellini bouwde zich de jongste jaren een stevige reputatie op tot ver buiten de Italiaanse grenzen. In een nog niet gepubliceerde studie ” Unemployment, Growth and Taxation in Industrial Countries” analyseren deze onderzoekers de gegevens van 14 OESO-landen. Hun conclusie is ongemeen belangrijk voor de hoge heren aan de top-tafel in Luxemburg. Daveri en Tabellini tonen immers aan dat de hoge loonkosten op hun beurt vooral het gevolg van de alsmaar opgedreven loonbelasting niet alleen de hoofdverantwoordelijke zijn voor de hoge Europese werkloosheid, maar tevens voor het relatief stilvallen van de economische groei binnen de Europese Unie. Bijgaande tabel geeft aan hoe sterk die loonbelasting de jongste decennia toenam, zeker in België.
De Italiaanse economen vergelijken de periode 1965-75 met de periode 1976-91. De gemiddelde jaarlijkse economische groei binnen de Europese Unie halveerde van 3,4 % in de eerste periode tot 1,7 % in de tweede periode. Over dezelfde periodes schoot de gemiddelde werkloosheid omhoog van 2,8 % naar 9,4 %.
Tussen 1965-75 en 1976-91 steeg de gemiddelde loonbelasting in de EU met 9,4 procentpunt. Uit de berekeningen van Daveri en Tabellini komt naar voor dat deze toename van de loonbelasting als oorzaak kan worden aangewezen van één derde van de terugval van de gemiddelde economische groei en tevens verantwoordelijk mag worden gesteld voor ruim 60 % van de toename van de werkloosheid.
Het mechanisme
dat hier aan het werk is, beschrijven Daveri en Tabellini als volgt. Wanneer zich een stijging van de loonkosten voordoet als gevolg van een opdrijving van de loonbelasting, doen zich in niet-competitieve arbeidsmarkten wat de Europese zeker in vergelijking met Amerikaanse zijn twee fenomenen voor. Ten eerste, de vraag naar arbeid vermindert en indien via de opvangmechanismen van de sociale zekerheid iedereen in het arbeidsaanbod blijft, dan neemt de officiële werkloosheid onvermijdelijk toe. Ten tweede, de verhoogde arbeidskosten leiden tot een substitutie van arbeid door kapitaal. Ervan uitgaande dat zeker in de geïndustrializeerde landen met vergelijkbare technologieën gewerkt wordt, zal die substitutie zich uiten in een grotere kapitaalinzet per werknemer. Tussen 1965-70 en 1986-91 nam de gemiddelde kapitaalstock per werknemer met 65 % toe in de Verenigde Staten. In Europa lag dit stijgingspercentage veel hoger : resp. 130 %, 150 %, 175 % en 280 % in Italië, Frankrijk, Duitsland en Spanje.
Die verhoogde inzet van kapitaal leidt echter tot een neerwaartse tendens in de marginale productiviteit van kapitaal waardoor langzaam een verminderde neiging tot investeren ontstaat. Het is vooral via dit kanaal dat de hogere loonbelasting uiteindelijk ook de economische groei in de wielen gaat rijden.
Sinds 1970 nam de tewerkstelling in de privé-sector in de VS met 50 % toe, in Japan met 25 %. In België daalde ze lichtjes, terwijl ze voor het geheel van West-Duitsland, Frankrijk en Nederland even lichtjes toenam.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier