DE VROUWENBELASTING. Wetgeving is perfekt neutraal

Enkele weken geleden kon de lezer van dit overigens zeer ernstige financieel-ekonomisch magazine kennis nemen van een bijdrage van de Nederlandse ekonomieprofessor Theeuwes van de Rijksuniversiteit in Leiden.

In die bijdrage gaat de hooggeleerde man in op een stelling van de Amerikaanse psychologe June Stephenson dat “mannen eigenlijk overbodig zijn” omdat zij, ekonomisch bekeken, verschrikkelijk veel verspillen (tot ontzaglijk veel zaadcellen toe), zorgen voor overvolle gevangenissen, en onnoemelijk veel overbodige drukte produceren.

FLUITJE.

Het ei van Columbus van de Amerikaanse psychologe is dan ook de invoering van een echte “mannenbelasting”. Gewoon het feit een man te zijn, zou de belasting verschuldigd maken. Iets wat volgens de overzeese psychologe, daarin blijkbaar gevolgd door haar Nederlandse universiteitskollega, een “fluitje van een cent” mag heten. Omdat men gemiddeld aan alle mensjes wel kan zien of het een “mannetje”, dan wel een “vrouwtje” betreft. Waarbij de Amerikaanse diva niet nalaat te suggereren dat men meteen ook in enkele vrijstellingen en redukties van deze biezondere belasting kan voorzien : jongens onder vijftien zouden kunnen worden vrijgesteld, terwijl mannen van meer dan vijfentachtig jaar een reduktie zouden kunnen krijgen, “omdat vanaf die leeftijd de kans op machogedrag enigszins afneemt”.

Zonder ons op het terrein van deze deskundige psychologen en ekonomen te willen begeven, is een dergelijke mannenbelasting voor fiskalisten vanzelfsprekend een meer dan merkwaardige idee. In België kennen we de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting, de belasting der niet-inwoners, de belasting op duivenringen, op spelen en weddenschappen, op ondergrondse gasopslagplaatsen, op het openen van drankslijterijen, op bankfilialen, op het doodgaan en op afvalwater. Maar voor zover we weten, is nog niemand op de ontegensprekelijk zeer inventieve gedachte gekomen een belasting te heffen op het mannelijk geslacht.

Waarmee we meteen de kat de bel aanbinden : moet het een belasting op mannen, dan wel op vrouwen zijn ? Volgens de Amerikaanse psychologe kan er niet de minste twijfel over bestaan dat de mannen het voorwerp van de biezondere belasting moeten zijn. Zij zijn het immers die het milieu met hun machogedrag, met hun verspilling, en met zoveel andere wrede dingen verloederen.

De fiskaal-juridische vraag die daarbij evenwel rijst, is of een belasting die uitsluitend de mannelijke helft van de bevolking treft niet in strijd is met het grondwettelijk gewaarborgd gelijkheidsbeginsel.

DISCRIMINATIE.

Er zijn verschillende redenen waarom een belasting als “discriminerend” bestempeld kan worden. Niet het minst omdat er misschien geen objektieve gronden bestaan om deze of gene bevolkingsgroep wel of niet aan de belasting te onderwerpen. Waarbij onmiddellijk de vraag rijst of de Amerikaanse mevrouw Stephenson voldoende objektieve redenen ziet om het edele geslacht wel, en het zwakke geslacht niet aan de belasting te onderwerpen. Als de redenen die zij opgeeft wel voldoende objektief zijn, kan het uiteraard niet moeilijk zijn om even zoveel goede redenen te vinden om ook de vrouwen met een belasting te bedenken. Bijvoorbeeld omwille van het feit dat zij “met meer” zijn, of omdat zij met hun spuitbussen het ozongat aanmerkelijk vergroten en met hun spreekwoordelijke poetswoede de oppervlaktewateren bijkomend belasten.

Het vermoeden bestaat dan ook dat deze redenen noch de redenen die de Amerikaanse psychologe aanhaalt, juridisch bekeken, voldoende objektief zijn om bevolkingsgroepen naar geslacht aan een bijkomende belasting te onderwerpen.

LAST.

Fiskaal worden mannen en vrouwen tegenwoordig trouwens meer dan terecht op gelijke voet behandeld. Het is ooit anders geweest. Nog niet zo lang geleden werd de belasting ingekohierd op naam van de man. De vrouw werd, net zoals de kinderen, als een persoon “ten laste” van haar man aangemerkt.

Op dit ogenblik wordt de personenbelasting in hoofde van gehuwden op gelijke wijze ingekohierd, op naam van de man en de vrouw samen. Beiden zijn evenwaardige belastingplichtigen. Als één van de weinige restanten van de oubollige “mannetjes-vrouwtjes”-indeling blijft nog dat de inkomsten van de gehuwde vrouw in de rechterkolom en dus op de tweede plaats en die van haar man in de linkerkolom van het aangifteformulier moeten worden ingevuld. Maar voor het overige geldt op het gebied van de personenbelasting in principe een volledige neutraliteit : de kinderen zijn ten laste van de echtgenoot met wie zij op 1 januari van het aanslagjaar een gezin vormen, om het even of dat de man dan wel de vrouw betreft. Als de beide echtgenoten beroepsinkomsten hebben, wordt het kleinste beroepsinkomen afgezonderd om apart belast te worden, ongeacht of dat inkomen van de man of de vrouw is (al zal het in de praktijk wel in veel gevallen het vrouwelijk inkomen zijn dat wat lager is, en dus afzonderlijk wordt belast).

In het Wetboek van de Inkomstenbelastingen wordt overigens zeer konsekwent het “sekseloze” woord “echtgenoot” gebruikt, zonder dat daarbij wordt aangegeven of de fiskus daarmee de mannelijke of vrouwelijke eksemplaren bedoelt.

SEKS.

Ook op het gebied van de successierechten, de belasting op het doodgaan, heerst tegenwoordig in principe een gelijkberechtiging tussen de seksen. Geen tien jaar geleden werd bijvoorbeeld ten aanzien van uitkeringen van groepsverzekeringen en pensioenfondsen wel een onderscheid naar geslacht gemaakt. Op uitkeringen van groepsverzekeringen of pensioenfondsen zijn (onder bepaalde voorwaarden) geen successierechten verschuldigd als de begunstigde van de prestaties bij overlijden van de verzekerde de overlevende echtgenoot of zijn minderjarige kinderen zijn (met dien verstande dat onder minderjarige kinderen hier nog steeds de kinderen van minder dan eenentwintig jaar worden bedoeld). Gaat het om andere begunstigden, dan zijn wel successierechten verschuldigd.

WEDUWE.

Tot diep in de jaren tachtig stond in het wetboek te lezen dat die vrijstelling van successierechten, in het geval de begunstigde de overlevende echtgenoot was, uitsluitend kon gelden als het de vrouw was die de man overleefde. En niet omgekeerd. Die discriminatie heeft uiteraard historische wortels : vroeger kwam het maar zelden voor dat een man een uitkering van een groepsverzekering of pensioenfonds ontving van zijn vrouw die vóór hem overleed. Maar dat is lang verleden tijd. En onvoldoende om zo’n discriminatie in stand te houden.

Niettemin heeft het nog tot begin januari 1989 geduurd vooraleer deze discriminerende behandeling opgeheven werd. Sindsdien geldt de vrijstelling even goed als de begunstigde van de uitkering de weduwnaar is.

Op het gebied van de uitkeringen van groepsverzekeringen is er overigens nog goed nieuws. Nog niet zo lang geleden is immers in de verzekeringswetgeving de regel ingevoerd dat aanspraken uit een levensverzekering (en dus ook uit een groepsverzekering) in principe niet in het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten vallen (in de veronderstelling dat zij met een gemeenschap van goederen gehuwd zijn), maar dat zij daarentegen “eigen” goederen zijn van de begunstigde echtgenoot.

Veronderstel een man die aangesloten is bij een groepsverzekering ; en die naar aanleiding van zijn pensionering een uitkering van die groepsverzekering verkrijgt. Die uitkering viel voorheen klaarblijkelijk in het gemeenschappelijk vermogen. Gevolg : als zijn vrouw korte tijd nadien overleed, moest het overschot van die uitkering voor de helft geacht worden in haar nalatenschap aanwezig te zijn.

MES.

Aangezien die uitkering voortaan onbetwistbaar een eigen goed is van de man, blijft zij volledig buiten de nalatenschap van zijn vrouw (als die vóór hem overlijdt). Maar de lezer begrijpt dat dit een mes is dat langs twee kanten snijdt. Want wat gebeurt er als de man in ons voorbeeld als eerste het tijdelijke voor het eeuwige verwisselt ? De uitkering van de groepsverzekering (die hem volledig eigen is) valt dan ook volledig in zijn nalatenschap, terwijl men voorheen staande kon houden dat de helft daarvan buiten diens nalatenschap bleef (want voor de helft toebehoorde aan zijn vrouw aangezien de uitkering tot het gemeenschappelijk vermogen behoorde).

De wijziging inzake het statuut van dergelijke uitkeringen op het gebied van het huwelijksvermogensrecht is dan ook op fiskaal gebied niet neutraal : in het ene geval werkt zij in het voordeel van de belastingplichtige, in het andere geval in zijn nadeel. Het zal de man in het laatste voorbeeld zijn zorg niet meer zijn. Hij is dood. Maar zijn vrouw wordt meteen met een hogere belasting gekonfronteerd dan voorheen. En aangezien vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen, kan men slechts besluiten dat veel meer weduwen dan weduwnaars het nadeel van de nieuwe regeling zullen ondervinden. Maar dat is dan wel een seksistisch getint resultaat dat geen gevolg is van de wetgeving ter zake (die is perfekt neutraal), maar wel van het feit dat de mannen er ondanks hun vele inspanningen, nog niet in zijn geslaagd de vrouwen qua levensduur te overklassen.

JAN VAN DYCK

Jan Van Dyck is fiskalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content