De silhouetten van het Kremlin
Een bedrijf rond Bernie Ecclestone kreeg van de internationale autosportfederatie tot eind 2110 de exclusieve rechten om met tv-stations en organisatoren over Formule 1 te onderhandelen. Dat bevestigt de dominantie door één man van de populairste van alle autosporten.
Achter het raam van het Kremlin, de zilvergrijze bus waarmee Bernard Charles Ecclestone alle Formule 1-circuits in de wereld afstruint, bewegen drie silhouetten. Het nerveuze opdondertje van 1,60 meter zal zeker Ecclestone zijn – Bernie voor de vrienden -, de F1-paus van 69. De tweede, met de halflange haren en de mannequintaille, is hoogstwaarschijnlijk zijn dertig jaar jongere Kroatische vrouw Slavica Malic, een gewezen Armani-model. Maar wie achter de derde schaduw schuilgaat, is minder evident. Ecclestone voert zijn zaakjes liefst in het duister uit, ver van alle aandacht. “Hij handelt veel af tijdens geheime bijeenkomsten,” zei de Britse rechter Justice Langmore onlangs nog tijdens een civiele zaak tegen Ecclestone. “Hij maakt er nooit aantekeningen van en zijn herinneringen zijn meestal nogal vaag.”
Zou de mysterieuze derde schim in de buurt van het Kremlin iemand van de federatie zijn? Het zou kunnen, want bij de Formule 1-bobo’s wordt Bernie op de handen gedragen. Eind juni kreeg Ecclestones bedrijvengroep voor de populairste van de autosporten nog de commerciële rechten tot eind 2110 in de schoot geworpen. Bernie was de enige bieder en de zeventig nationale autoverenigingen in de Fédération Internationale de l’Automobile ( FIA) kregen strikte geheimhouding opgelegd om lekken uit te sluiten die andere potentiële bieders wakker konden schudden. Ecclestones Formula One Management ( FOM), de spil van de F1, mag daardoor voor een spotprijsje exclusief onderhandelen met organisatoren van Grote Prijzen over organisatierechten en wereldwijde televisierechten. Bernie betaalt voor die commerciële rechten 360 miljoen dollar (16,1 miljard frank), maar het afbetalingsplan is uiterst flexibel. En 360 miljoen dollar is een fractie van wat Formule 1, die met zeventien races jaarlijks een slordige 5 miljard televisiekijkers aantrekt, kan opbrengen.
Vraagt u zich af
waarom Ecclestone, ooit een louche handelaar van tweedehandse motoren, erin slaagde een dergelijke machtspositie in de autosport te verwerven? Het antwoord is eenvoudig: omdat niemand anders erin geïnteresseerd was.
Toen Bernie het Brabham-raceteam in oktober 1971 opkocht, maakte hij zijn entree in een sporttak die werd beheerst door rijke zakenlieden, lagere aristocraten en klaplopers die rondhingen op de circuits alsof ze één grote onfrisse kliek vormden – de blazerati. De sport was onprofessioneel, de circuits en de auto’s waren levensgevaarlijk en raceteams kwamen maar opdagen als ze er zelf zin in hadden, want de FIA legde geen enkele verplichting op.
Ecclestone ontdekte een gat in de markt: sinds hij met Max Mosley, de huidige FIA-voorzitter, de Formula One Constructors’ Association ( FOCA) oprichtte, de spreekbuis van de F1-teams, onderhandelt hij in naam van teameigenaars en piloten met organisatoren over startgelden, over veiligheid en regelt hij het logistieke apparaat om het F1-circus van de ene naar de andere kant van de wereld te versassen. Het Concorde-akkoord van 1982, dat totstandkwam na een bittere strijd tussen Ecclestone – die ook in naam van de teams en de organisatoren sprak – en de FIA, verdeelde de F1-inkomsten tussen Ecclestone, de FIA en de FOCA. Maar Bernie’s rol werd pas geofficialiseerd nadat de Brit ermee had gedreigd een parallel F1-circuit op te richten.
Er zijn twee inkomstensstromen in Formule 1: enerzijds de vergoedingen die worden betaald door de televisieomroepen, anderzijds het geld dat wedstrijdorganisatoren binnenkrijgen (zie grafiek: De stromen van het snelle geld).
Tot in 1998 kregen de teams (de FOCA) 47% van de tv-inkomsten, de FIA 30% en de Formula One Promotions & Administration ( FOPA), de koepel van F1-organisatoren, 23%. Het geld van de organisatoren bleef bij de FOPA, die er het prijzengeld van de teams mee betaalde. Ecclestone droeg het commerciële risico – want niet elke organisator was solvabel -, maar hij werd ook rijker naarmate de prijzenpot groter werd.
Bernie’s succes was gestoeld op een ingenieuze verstrengeling van belangen. Van een belangenconflict méér of minder lag Ecclestone nooit wakker: hij was vice-voorzitter van de FIA, trad op voor FOCA en bezorgde zijn eigen bedrijfjes allerhande contracten rond het circuit. In het begin van de jaren ’90 begon Ecclestone zelfs eigenhandig races te organiseren. Zo runt hij bijvoorbeeld al tien jaar de Belgische Grote Prijs in Spa-Francorchamps. Wat feitelijk betekent dat Ecclestone met zijn FOCA-hoed op met zichzelf onderhandelt, omdat hij ook optreedt voor FOPA.
Zou er achter
de schim van het Kremlin een organisator kunnen schuilgaan? Voor Ecclestone zijn kandidaat-organisatoren altijd al melkkoeien geweest. Formula One Management, de maatschappij die sinds de vierde Concorde-overeenkomst alle gelden van de Formule 1 beheert, grijpt ze steeds nadrukkelijker naar de keel. Een Zuid-Koreaans bedrijf, bijvoorbeeld, zou 538 miljoen frank op tafel hebben moeten leggen om in 1998 een race in Korea te organiseren. Per jaar zou die prijs met 10% stijgen.
Of misschien voerde Bernie die middag in het Kremlin onderhandelingen met een of andere televisiebaas. Televisiezenders krijgen van hem meer respijt dan organisatoren. Zegt een vooraanstaand consultant in televisiesportrechten: “Ecclestone haalt niet het onderste uit de kan.” Andere autosportrechten nemen een hoge vlucht: de Amerikaanse televisierechten voor NASCAR, een Amerikaans stockcarkampioenschap, brengen 400 miljoen dollar (18 miljard frank) per jaar op. Formule 1 boert veel minder goed: in 1999 bedroegen de totale inkomsten uit televisierechten 241 miljoen dollar (10,8 miljard frank). De bedragen zouden evenwel kunnen omhoogschieten nu FOM voor nog eens ruim 100 jaar de rechten van de FIA kocht.
Hoewel: Ecclestone houdt in zijn prijssetting rekening met de onbeduidendheid van Formule 1 op de Amerikaanse markt. Om die te doorbreken geeft hij een korting van 33,3% aan omroepen als zij ervan afzien andere races, zoals de Amerikaanse Indy 500, uit te zenden. En zelfs na die korting blijven de rechten nog behoorlijk winstgevend voor Ecclestone: sinds 1998 krijgt de FIA niet langer 30% van de televisierechten, maar minder dan 20%, via een indexgerelateerd bedrag van 38 miljoen dollar (1,7 miljard frank) (zie grafiek: De stromen van het snelle geld). Handig gezien van Ecclestone: de teams zijn tevreden, want hun inkomsten zijn verhoudingsgewijs gegroeid (zij krijgen nog altijd 47%), en er blijft nu nog meer geld achter in het imperium van Ecclestone. Indien het vroegere regime vandaag nog steeds van kracht zou zijn, zou de FIA 72 miljoen dollar (3,2 miljard frank) uit de tv-rechten puren.
Het zou natuurlijk ook kunnen dat Ecclestone die bewuste vrijdagmiddag een belastingcontroleur over de vloer kreeg in het Kremlin. Bernie is zo rijk als de zee diep is. Hij heeft aan de Formule 1 schatten verdiend. Zijn familiefortuin wordt geschat op 120 miljard frank. Ecclestone heeft huizen in Londen en in de Franse Rivièra, een villa op Corsica, een pittoreske herberg in het Zwitserse kuuroord Gstaad en twee privé-jets waarmee hij zich van de ene naar de andere kant van de wereld laat vliegen. “Maar die zijn niet van mij, maar van Slavica,” grapt Bernie aan al wie het horen wil.
Formula One Holdings ( FOH), één van de holdings in het imperium van Ecclestone (zie grafiek: Het rijk van Bernie), maakte tot 1996 een winst vóór belastingen (en vóór Bernie’s loon, dat op dik 3 miljard frank per jaar wordt geraamd) van bijna 4 miljard frank per jaar. De beursgang van FOH waarvan Ecclestone droomde, moest hem nog méér fabelachtige rijkdom opleveren. Maar er was een probleempje: niet de naam van Ecclestone of van een van zijn bedrijven stond op de contracten voor de rechten waaruit de F1 zijn mega-inkomsten puurt, maar wel die van de FOCA. Maar die klip werd gezwind genomen: de FIA-top schonk eind 1995 zowaar zijn rechten aan één van Ecclestones satellieten. Overigens onder luid protest van de F1-teams McLaren, Williams en Tyrrell.
Ecclestone nam meteen de investeringsbank Salomon Brothers in de arm om de beursintroductie van FOH voor te bereiden, al kwam hij deze keer voor een serieuzer probleem te staan: de Europese Commissie wilde eerst onderzoeken of zijn plannen niet in strijd waren met de Europese concurrentieregels.
Maar ook nu weer
vond Ecclestone de oplossing: hij haalde 1,4 miljard dollar (63 miljard frank) op met een obligatie, waarvoor de inkomsten van wedstrijdorganisatoren en tv-omroepen als onderpand dienden. In 1998 slaagde hij er ook in om de Concorde-overeenkomst met de steun van álle F1-teams met tien jaar te verlengen. De rebellerende teams draaiden bij, vermoedelijk omdat de prospectus van de obligatie-emissie vermeldde dat “bepaalde Formule 1-teams belangrijke aandeelhouders van FOH zouden worden.”
Bernie’s grote medespelers waren de Westdeutsche Landesbank, een Duitse genationaliseerde bank, en de Amerikaanse zakenbank Morgan Stanley Dean Witter. Intussen heeft Ecclestones familietrust nog eens 1 miljard dollar (45 miljard frank) vergaard door de helft van SLEC Holdings – de moeder van FOH – te verkopen. De kopers waren Morgan Grenfell Private Equity (12,5%), een dochter van Deutsche Bank, en de investeringsbank Hellman & Friedman (37,5%), die vervolgens doorverkochten aan EM.TV, een beursgenoteerde Duitse mediamaatschappij, voor 1,8 miljard dollar (zie Trends, 6 april 2000, blz. 38).
De beursplannen blijven intussen sluimeren. Als de Commissie alsnog haar fiat geeft, wil Bernie nog eens 2 miljard dollar ophalen. Mosley is hoopvol: ” Mario Monti is een Europees commissaris die oplossingen zoekt, in plaats van de problemen te verergeren,” zei hij onlangs in een interview. Monti, een Italiaans econoom, is een gewezen topkaderlid van Fiat.
Met de verkoop van SLEC sluisde Formule 1-paus Ecclestone voor het eerst officieel geld uit zijn geesteskind – zijn loon daargelaten. Maar het Britse blad The Economist spoorde nog geld op dat tussen 1987 en 1996 onder ongebruikelijke omstandigheden door de FIA werd weggeschonken aan twee bedrijven waar Ecclestone nauw mee verbonden was.
Misschien kwam die middag in het Kremlin wel een van Ecclestones louche zakenvrienden op bezoek. De twee bovengenoemde ondernemingen – die vandaag niet langer uitstaans hebben met F1 – heten allebei Allsopp, Parker & Marsh ( APM). Het Britse schermbedrijf (APM1) en het Ierse schermbedrijf (APM2) haalden samen 120 miljoen dollar (5,3 miljard frank) weg uit de Formule 1.
Er waren geen officiële banden tussen Ecclestone, het Britse APM1 en het Ierse APM2, maar de bedrijven onderhielden zakenrelaties met International Sportworld Communicators, dat voor Bernie onderhandelde met de tv-stations. Ze werkten frequent samen met Allsport Management, een in 1984 in Zwitserland opgericht bedrijf dat de Paddock Club uitbaat, een vip-club rond de racecircuits. Patrick (Paddy) McNally en de Zwitserse advocaat Luc Argand, directeurs van APM1, zijn sinds jaar en dag hechte zakenpartners van Ecclestone, en ook Bernie’s juridisch adviseur Stephen Mullens trad op voor APM1.
Uit documenten blijkt
dat APM1 en APM2 eigenlijk één en hetzelfde bedrijf waren. Bijgevolg moeten ook de vruchtgebruikers dezelfde zijn. Ecclestone: “Ik wist niet beter dan dat McNally de eigenaar van Allsopp, Parker & Marsh was.” Volgens de gecontroleerde rekeningen van APM1, die McNally ondertekende, hadden McNally en Argand elk evenwel maar één van de twaalf aandelen.
Van Ecclestone, die verantwoordelijk was voor de verdeling van de tv-inkomsten van de FOCA, mogen we trouwens verwachten dat hij afwist van betalingen van een orde en een gewicht als die aan de APM-bedrijven. Ecclestone blijft stoïcijns: “Voor zover het om betalingen door FOCA gaat, klopt uw informatie over een overeenkomst tussen Allsopp, Parker & Marsh en de FIA niet.”
Naast het aandeel van FIA in de tv-inkomsten voor Formule 1 (30% tot 1998), passeerden ook de inkomsten van de Paddock Club en het geld van reclame op de racebaan langs de APM-bedrijven. Vandaag lopen die inkomstenbronnen samen op tot tientallen miljoenen dollar per jaar. De FIA beweert dat de overeenkomsten met de APM’s werden gesloten uit onzekerheid over de tv-inkomsten van de F1. Maar in 1982 en 1990 sloot Ecclestone contracten over uitzendrechten af met de European Broadcasting Union ( EBU), een verzameling van openbare omroepen. In het licht van deze EBU-transacties, die op zijn minst voor stabiele tv-inkomsten zorgden, is deze verklaring erg moeilijk te slikken.
De financieel manager van een F1-organisator bekende aan The Economist dat Ecclestone aan zijn bedrijf geen enkel ander alternatief had geboden dan de rechten op racebaanreclame naar de APM-bedrijven over te hevelen, en de Paddock Club een toplocatie te schenken. Het is verrassend dat Ecclestone erop stond dat deze voordelen naar APM gingen als Bernie niet absoluut zeker was dat ook hij er een graantje van zou kunnen meepikken.
Ondanks alle tribulaties
en kuiperijen aanbidt het F1-wereldje Ecclestone schijnbaar als een God. Organisatoren staan met de glimlach al hun mediarechten aan hem af; de teams doen in zijn voordeel afstand van hun beeldrecht. De circuits kunnen dus niet rechtstreeks samenwerken met de televisiezenders en de televisiezenders niet met de teams. De renstallen zijn gebonden aan mijnheer Ecclestone, die ook vaak makelaar speelt als er piloten getransfereerd moeten worden. Bernie kan zonder schroom een eigen digitaal tv-station opzetten – de betalende kijker zal zelf kunnen kiezen vanuit welk camerastandpunt hij de wagens door de bochten wil zien scheuren – of met Sylvester Stallone een deal afsluiten over een remake van Grand Prix, een succesfilm uit 1966. Hij kan zelfs Tony Blair belachelijk maken, door aan diens Labourpartij 1,7 miljoen dollar te schenken net voor er moet worden gestemd over een verbod op tabaksreclamme in de autosport.
Bijna alle zaakjes
van de F1 zijn gehuld in een waas van buitengewone geheimzinnigheid; niet alleen dragen alle overeenkomsten het etiket ‘commercieel vertrouwelijk’, zelfs het bestáán van sommige overeenkomsten is een geheim. Tot voor kort waren de financiën van de Formule 1 even ondoordringbaar als een Braziliaans regenwoud. Pas recentelijk werden enkele tipjes van de sluier gelicht, na een BBC-reportage over de obligatieprospectus van Formula One Holdings en de civiele rechtszaak in Groot-Brittannië. Maar nog altijd is geen enkele insider van de F1 in staat om haarfijn in kaart te brengen hoe de F1 wordt gerund. Eigen schuld: dat komt ervan als een steenrijke sportfederatie één man de kans geeft om zo’n ongebreidelde financiële macht over een sport te krijgen.
Zou Max Mosley dan toch de derde man in het Kremlin zijn geweest?
Volgende week: de financiën van de raceteams en de circuits.
frank demets
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier