De lucratieve tuin van Eden
Slakken, regenwormen, geitenroomijs, truffels, tuinsappen… Boeren die veranderen en alternatieve teelten aanboren, kunnen wel degelijk succes oogsten. De weg is lang, met vallen en opstaan. Maar wie volhoudt, geniet soms het comfort van een bijna-monopolie.
Wie in Lier langs de Spreet scheurt, stoot daar wel eens op paarden die op de akkers ploegen. Vergis u niet. Het is niet het werk van een verdwaalde of gesjeesde Oost-Europese boer. Gangmaker is de Belg Marc Renders, die zijn producten onder meer levert aan het toprestaurant Comme Chez Soi. Renders heeft sinds een kwarteeuw een wat eigenzinnige visie op de landbouw. Daarbij hoort ook ploegen met paarden, want dat vindt hij beter voor de vruchtbaarheid van de bodem. Maar zijn eenmanszaak is vooral gespecialiseerd in de teelt van kruiden en eetbare bloemen. En dan hoofdzakelijk verdwenen of in onbruik geraakte planten.
“We hebben nog nooit zo’n verschraalde keuken gehad als vandaag,” bedenkt de zaakvoerder uit Lier. “Je vindt alleen nog voeding voor de massa. Kippen, die er geen meer zijn, maar waar wel pluimen op staan. Het is toch onlogisch dat mensen rotzooi willen eten? Koken, eten is iets heel boeiends. Het heeft te maken met wat je morgen zal zijn.”
Boeren die niet klagen
Enkele tientallen kilometers verder, in het Oost-Vlaamse De Klinge, leidt Peter Bauwens al vijftien jaar de eenmanszaak De Nieuwe Tuin. Het bedrijfje kweekt en selecteert zaden, gericht naar de amateur-teler. Die zijn van een totaal ander kaliber dan de professionele zaden, die in kleine zakjes ook aan de particulier worden verkocht. In de Nieuwe Tuin draait het allemaal om het plezier van het kweken en het lange plukken, wars van alle efficiëntie en intensieve teelten. Neem nu die groen-geel gestreepte tomaten. Of bonenvariëteiten die een hele zomer bloeien als een bloem, en die je dan nog kan eten ook. Het succesproduct zijn de pitloze druiven. Zijn opleiding als kunstacademicus hielp Peter Bauwens een handje. Steeds weer sleutelt hij aan nieuwe kleuren, vormen, aroma’s. “Grootschaligheid leidt tot vervlakking. De Nieuwe Tuin heeft een klein, maar trouw publiek. Je moet bereid zijn tot kleinschaligheid. Je zoekt een plaats binnen het economisch circuit, en je bent bereid om niet te willen groeien.”
Wat een verrassing. Er zijn dan toch nog landbouwers die niet alleen klagen. Er is dus toch nog toekomst in de landbouw. Boeren klagen steen en been over wetgeving, Europese quota, prijzendruk, het imago van de landbouw. Maar dat geldt dan wel voor de gangbare teelten. Lees: graan, varkens en koeien. Want wie verandert, vaart daar wel bij. Ook al zijn er maar weinig landbouwers die vandaag een omschakeling aandurven. Want boeren hebben enkele magere jaren achter de rug. Een boer die opteert voor een bijzondere teelt, verwacht bovendien een extra inkomen voor het risico dat hij neemt. Algemeen geldt de regel: hoe hoger het risico, hoe hoger de investering, hoe hoger ook de verwachte opbrengst. Het berekende risico mag geen rage blijken, waardoor de verkoop van de teelt na twee jaar als een pudding ineenklapt. Maar uit de tientallen getuigenissen blijkt dat de landbouwer de eerste vijf tot zes jaar moet doorbijten. Met vallen en opstaan leert hij de nieuwe teelttechniek. Een expertise die, zodra hij deze onder de knie heeft, een blijvend competitieve voorsprong biedt.
Neem nu de familie Middendorp-Kerremans. Die kweekt in Veltem-Beisem sinds 1978 de Midden-Amerikaanse sierplant anthurium andreanum. “Je moet vijf jaar leren voor je een teelt onder de knie hebt,” herinnert zich zaakvoerder Rosette Kerremans. “Maar als landbouwer kan je meestal slechts één keer per jaar oogsten. Je kan dus ook maar één keer proberen.” Vandaag heeft de familiale KMO nabij Leuven zowat een monopolie voor de anthurium andreanum uitgebouwd in België. En de zaken gaan goed, want de bedrijfsoppervlakte wordt verdubbeld naar 2,5 hectare.
Het comfort van een bijna-monopolie
Diversifiëren gebeurt meestal uit noodzaak en is daarmee ook een verschijnsel van alle tijden, leert het Centrum voor Agrarische Geschiedenis, verbonden aan de KU Leuven. Landbouwers pasten zich vanouds aan in functie van overheidsmaatregelen, of speelden in op vraag en aanbod. Blikken we terug op de periode tussen 1870 en 1890, toen de agriculturalinvasion opgang maakte. Vanuit de Verenigde Staten werd massaal goedkoop graan in Europa gedumpt. Een ramp voor de Europese landbouw, die focuste op de productie van broodgraan. Onrendabele bedrijven gingen op de fles, boeren gooiden de handdoek in de ring en gingen werken in de nijverheid.
Maar de meer inventieve boeren – vooral dan nabij de steden – schakelden om naar producten met toegevoegde waarde. Akkerland werd omgetoverd in weideland, waar doelgericht dieren werden gefokt. Ook uit die tijd dateert de ontwikkeling van de groenteteelt rond Overijse en Sint-Katelijne-Waver. De toenemende koopkracht van de stedeling stimuleerde de vraag naar nieuwe groenten zoals aardbeien, druiven, witloof.
In het interbellum verschoof de aandacht naar de veestapel. Na de Tweede Wereldoorlog kwam kaas in zwang. “België is vandaag een kaasland, waar je elke dag een andere kaassoort kan eten. Maar in de negentiende eeuw werd nauwelijks kaas gemaakt,” analyseert Yves Segers. De jonge onderzoeker bij het Centrum voor Agrarische Geschiedenis rondde net een doctoraat af over consumptiepatronen in de negentiende eeuw. “Door de melkoverschotten in de jaren zeventig zochten boeren naar producten met toegevoegde waarde. Dat werd kaas, die voordien hooguit lokaal werd gemaakt. Toch krijgen die producten het label eeuwenoud en rijke traditie opgekleefd. Die items creëren een vertrouwensband met de consument.”
De diversificatie biedt anno 2002 een nog rijker beeld. Een greep uit het aanbod: eenden, slakken, fijne groenten, truffels, tuinsappen, geitenroomijs, regenwormen en ander lekkers. De andere boeren zijn vaak letterlijk nieuwkomers, die inscheepten met een vrij geringe investering. Een belangrijke vaststelling, want het wijst toch op een instroom van jonge en creatieve ondernemers in een sector die al decennia afkalft. Bovendien kunnen zij het fel geplaagde imago van de landbouw opkrikken. Filip Callemeyn waagde in 1989 een berekende gok met zijn eendenteelt in Ichtegem. De man, die vandaag foie gras levert aan zowat alle gerenommeerde restaurants in Brussel, geeft grif toe dat de fungerende mestwetgeving diezelfde opstart vandaag onmogelijk zou maken. Het biedt hem meteen een vrij comfortabele positie, want nieuwkomers worden wettelijk geweerd.
Slakken: hét alternatief voor kreunende boeren
Of er zijn de merkwaardige combinaties en reconversies. In Zinnik teelt boer ThierryBuisseret op zijn kijkboerderij slakken en stieren. In Court-Saint-Etienne gooide Robert Daout twee jaar geleden radicaal het roer om. Van kiemplantjes ging het naar schaaldieren. Op de langgerekte tafels in de serres wriemelen vandaag de slakken. Die schaaldiertjes zijn een gedroomd alternatief voor kreunende boeren. Want ook Gilbert Vandeverre uit Ardooie merkt met zijn slakkenteelt nog steeds dat de vraag groter is dan het aanbod.
Maar niet alles kan. Landbouw is nu eenmaal erg afhankelijk van het klimaat en blijft dus grond- en streekgebonden. In de grootste landbouwprovincie West-Vlaanderen zet de teelt van klassieke groenten met bloemkool, spruiten, bonen, prei, en erwten de toon. Die groenten verdwijnen naar de volumineuze en industriële verwerkers zoals Ardo, Horafrost of Pinguin. Noem het dus nog geen bijzondere teelten, want die gaan meestal gepaard met kleinschaligheid en de versmarkt. Nee, de grote West-Vlaamse industriële verwerkers hebben vooral tonnen productie nodig. De verwerkers beklemtonen overigens stuk voor stuk het flexibele karakter van de boeren. Voortdurend speelt de boer in op de vraag van de consument, wat schaarste in het aanbod vermijdt.
“Boeren zoeken wel degelijk alternatieven,” merkt José Vandermeersch, die de teeltcontracten met de landbouwers afsluit bij Pinguin. “Ze moeten wel innovatief zijn, want je krijgt vandaag 9 eurocent voor een kilo tarwe en nauwelijks 1,5 euro voor 100 kilo aardappelen. Het is springen of verdrinken. Groenteteelt doet het naar verhouding nog goed.”
De boer heeft duidelijk een andere kijk op zijn industriële verwerker. De meningen over zijn klanten lopen uiteen van “pure maffia” tot “strategisch meedenken”. Sommige boeren klagen dat ze in de tang worden genomen. Ze mogen bijvoorbeeld bloemkool leveren in grote aantallen en tegen vaste prijzen. Maar in ruil moeten ze ook een andere groente en dan nog spotgoedkoop leveren. Volgens de biologische boer Hugo Claes uit Poperinge is het vooral een kwestie van goede afspraken maken. “Als je klant goed aangeeft wat je moet doen, ben je goed bezig. Spreid trouwens je risico. Wed nooit op één paard. Maar als je diverse paarden inzet, moet je ook op diverse paarden kunnen wedden.”
Voor boer Hugo Claes – overigens al een kwarteeuw een biologische teler – geldt dat zowel voor de klantenportefeuille als voor de diversiteit in teelten. Een van zijn specialiteiten is de kweek van pompoenen. Het gewas maakte de jongste jaren steile opgang door de toenemende belangstelling voor Halloween in België. Het heet een niche binnen de niche, al stijgt de neerwaartse druk op de verkoopprijs, want steeds meer boeren springen op deze succesvolle kar.
Gratis geleasde rabarber
Een uniek product, daar komt het dus op aan. En liefst nog op een unieke plaats. Want de nieuwe boeren houden de verkoop liefst in eigen hand. Het verhoogt de voeling met de klant en vermijdt dat te veel geld aan allerlei tussenschakels blijft plakken. In het toeristisch domein Bovy in Heusden-Zolder verkoopt Tom Van der Aa roomijs bereid uit geitenmelk. Een voltreffer, want de consumptie op de eigen boerderij volstaat om het bedrijf nu al twaalf jaar rendabel te houden. In Knokke startte de familie Lanckriet met de teelt van kersen in 1996. Niet meteen de fruitstreek, maar de rechtstreekse verkoop aan kusttoeristen bleek een goede zet. Al gooide de afhankelijkheid van het klimaat de voorbije slechte zomer roet in het eten. De opbrengst van de oogst daalde met de helft.
Met wat hulp van een technische instelling worden vaak nieuwe teelten gestimuleerd. De Land- en Tuinbouwschool van Poperinge promoot sinds zes jaar de kweek van kruiden: bieslook, dille, koriander, peterselie, tijm. Samen met de kruidenverwerker De Grieck uit Diksmuide worden de producten op tachtig hectare geteeld. Daarnaast plaatste Poperinge rabarber weer op het menu. De Land- en Tuinbouwschool merkte dat de teelt in Nederland de voorbije decennia aan een steile opmars toe was. De Nederlandse teler Mies uit Roosendaal zwaaide zelfs met riante voorwaarden. De planten voor een oppervlakte van acht hectare werden gratis geleasd, de volledige opkoop van de oogst werd vooraf beklonken. Vandaag kweken 25 boeren rond de school rabarber.
Veranderen kan dus. Behalve blijkbaar op één punt. Want de boekhouding van de nieuwe boeren is net zo transparant als die van de traditionele collega’s. Net als in de gewone landbouw, zijn mistigheid en schimmigheid troef. De meeste nieuwe boeren besturen net als hun traditionele collega’s eenmanszaken. Het maakt een duidelijke kijk op de financiële toestand bijna onmogelijk.
Wolfgang Riepl
wolfgang.riepl@trends.be
Het succesrecept voor boeren is tamelijk eenvoudig: een uniek product, en liefst nog op een unieke plaats.
De kwekers van eenden, slakken, regenwormen en ander lekkers zijn vaak nieuwkomers, wat wijst op een instroom van jonge en creatieve ondernemers in een sector die al decennia afkalft.
Landbouwers die omschakelen, moeten de eerste vijf tot zes jaar doorbijten. Maar wie volhoudt, vaart daar wel bij.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier