De knieval van het IBR
Na jarenlange strijd buigt het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Onder druk van de publieke opinie verzet de orde zich niet langer tegen externe controle. Een eerste stap in de richting van deugdelijk bestuur.
Het Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR) verlaat eindelijk zijn ivoren toren. Onder druk van de publieke opinie verzet deze gesloten orde zich sinds 20 februari jongstleden niet meer tegen een externe controle.
Vandaag, donderdag 28 februari, buigt de kamercommissie voor Justitie zich over de mogelijke oprichting van een onafhankelijke waakhond mét sanctiebevoegdheden. Dit amendement op het wetsontwerp over deugdelijk bestuur ( corporate governance) past in de geplande hervorming van het financiële toezicht. Hier is een nauwere samenwerking tussen de Nationale Bank(NBB), de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (CBF) en de Controledienst der Verzekeringen (CDV) in de maak.
Ondanks de verzuchtingen van de stakeholders – aandeelhouders, werknemers, consumenten, toeleveranciers, overheid en belangengroepen – verzette het IBR zich decennialang tegen elke vorm van pottenkijkerij. Elk conflict werd onder confraters opgelost en met de mantel der liefde bedekt. Het argument dat hun tuchtcommissies gedeeltelijk uit magistraten bestaan, gaf echter geen voldoening. Die rechters kunnen geen andere bronnen raadplegen dan de gegevens die de revisoren zelf verstrekken. Zoiets kun je moeilijk ‘onafhankelijke rechtspraak’ noemen.
Bovendien blijkt de lobbykracht van de naar schatting duizend revisoren in ons land groot. Oorspronkelijk stelde de werkgroep van professor Paul De Grauwe(VLD) over deugdelijk bestuur al in maart 2000 een volledig verbod op niet-auditmandaten van een revisor voor. Maar onder druk van het IBR beperkte het ontwerp van Koninklijk Besluit zich vorig jaar tot slechts zeven onverenigbaarheden, die de orde nota bene zelf van de regering had mogen opstellen. Ook waren zij zo protectionistisch om in de tekst een uitzonderingsclausule in te lassen. Dankzij die verschoningsprocedure zou elke bedrijfsrevisor die door onachtzaamheid een verbodsbepaling overtreedt, vrijgesteld worden.
Controle vooraf én achteraf
De Hoge Raad voor de Economische Beroepen (HREB) lag echter dwars. Voorzitter Jean-Paul Servais: “Dit artikel 184 bis sloeg namelijk op alle activiteiten van de bedrijfsrevisor. Deze bepaling ging duidelijk verder dan de aanbeveling van het Committee onAuditing – een denktank van de Europese Commissie – die alleen uitzonderingen toelaat voor niet-materiële dienstverlening, zoals de waardering van activa of de vertegenwoordiging bij geschillen.”
Naast de afschaffing van deze ontsnappingsroute, stelt een meerderheid binnen het adviesorgaan van de sociale partners een dubbel veiligheidsmechanisme voor. Dat moet de rechtszekerheid voor de bedrijfsrevisoren én voor de aandeelhouders verhogen.
Servais: “Door op voorhand na te gaan of een bijkomende dienstverlening de onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor al dan niet zou schaden ( controlea priori), worden problemen achteraf vermeden. In de huidige mondialisering kun je de onverenigbaarheden natuurlijk niet doortrekken tot alle medewerkers van het internationaal auditkantoor. Een beperking van het verbod tot de buitenlandse filialen van het Belgisch bedrijf in kwestie lijkt mij voldoende. Een concrete afbakening van de bevoegdheden van de revisor kan gemakkelijk in een vrijwillige overeenkomst met een extern orgaan, zoals de HREB, gegoten worden. Zo krijgt de revisor conform gelijkaardige rulings in de fiscaliteit meer rechtszekerheid.”
Ook dringt de HREB aan op de aanstelling van een onafhankelijke toezichthouder, die sancties kan uitdelen ( controle a posteriori). “Intern moet het IBR zich over deontologische en confraternele dossiers blijven buigen,” vindt Servais. “Maar die zelfregulering werkt niet bevredigend voor fraudegevallen. Daarom heeft de Amerikaanse beurswaakhond SEC in de VS voorgesteld om die controletaak op zich te nemen.” Na jarenlange strijd bestaat daar nu ook in België eindelijk consensus over. Dat is grotendeels te danken aan de maatschappelijke commotie rond financiële schandalen, zoals Lernout & Hauspie of Enron. Maar ook HREB-voorzitter Servais speelt een belangrijke rol in deze ontwikkeling. De voormalige secretaris van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen is vertrouwd met de materie. Bovendien kent de ULB-assistent als adjunct-kabinetschef van minister van Financiën Didier Reynders(PRL) het politieke spel van de interkabinetten als zijn broekzak, iets waar zijn voorganger – professor Koen Geens(KU Leuven) – zich minder goed thuis voelde.
“De combinatie van een afkoelingsperiode, een duidelijke lijst van onverenigbaarheden en externe controle zullen automatisch tot een heilzame rotatie van bedrijfsrevisoren leiden,” besluit Servais. Ook verwacht de HREB-voorzitter een spontane verruiming van het huidig typeverslag, naast de versterking van de interne audit binnen bedrijven én accountantskantoren. “De overheid moet nu ook niet té regulerend optreden,” aldus Servais.
Alleen de vakbonden blijven traditioneel vasthouden aan een absoluut verbod op niet-auditmandaten. “Maar zo’n systeem bestaat nergens te wereld,” countert Servais: “Je moet een compromis vinden tussen de verwachtingen van de publieke opinie en de dagelijkse realiteit van het bedrijfsleven. Bovendien hebben de Big Five vrijwillig hun consultancyafdelingen afgestoten in aparte vennootschappen”. Toch acht professor De Grauwe op termijn een volledige scheiding onontbeerlijk: “Anders blijft de discussie over belangenvermenging bestaan.”
Eric Pompen
Een duidelijke lijst van onverenigbaarheden én externe controle moeten belangenvermenging bij auditoren aan banden leggen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier