De financiële gijzeling van Europa

VANDAAG KOMEN de Europese leiders bijeen over de EU-meerjarenbegroting. Het openlijke bikkelen over de Europese centen kan weer beginnen. Goede argumenten durven in dat debat weleens te ontbreken. In een open brief pleit de club der zuinigen – Nederland, Oostenrijk, Denemarken en Zweden – voor een beperking van het EU-budget, “wat niets afdoet aan ons engagement voor de EU”. De ironie wil dat de vier een korting bedongen op hun bijdrage aan de Europese begroting, terwijl ze tot de rijkste lidstaten behoren. Het resultaat is dat de vier – samen met Duitsland, nog een zuinigheidsridder – een kleiner deel van hun nationaal inkomen bijdragen aan de EU27 dan alle andere lidstaten. Zelfs de armste stakker, Bulgarije, draagt verhoudingsgewijs meer bij.
Zonder geld kan Europa nooit zijn meerwaarde bewijzen.
De bijdragen van de lidstaten verbleken bovendien bij de welvaartsgroei dankzij de eengemaakte EU-markt. Maar over de Europese verwezenlijkingen schrijven de lidstaten minder graag open brieven. Welke doelen de begroting dient, blijft meestal buiten beschouwing, zodat het debat telkens weer degradeert tot een ordinaire centenkwestie. Het doet denken aan de brexitcampagne, die alles deed om de voordelen van EU-lidmaatschap aan het zicht te onttrekken. Zo blijft Europa zitten in een nulsomspel. Wat de ene wint, verliest de andere. Die simpele framing komt electoraal goed uit in tijden van populisme. Maar van moed getuigt het niet. Grensoverschrijdende problemen als klimaat, veiligheid en migratie pak je het best Europees aan. Dat kost geld. Als dat niet mag, dan kan Europa nooit zijn meerwaarde bewijzen. Niet toevallig komt dat goed uit voor de relevantie van de lidstaten, en dus de jobzekerheid van nationale politici. Maar daarover zullen ze geen open brief schrijven.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier