DE FANFARE VAN HONGER EN DORST

Luc Cortebeeck (ACV) en Rudy De Leeuw (ABVV) zouden zichzelf en hun leden nuttig kunnen vermaken door beleggingsclubs te stichten voor de militanten. Het zou hen losrukken uit hun repertoire van neocommunistisch geweeklaag. Deze zelfverklaarde progressieven zijn gebarricadeerde conservatieven.

Wat doen de vakbonden om hun leden te leren solliciteren? Wat doen ze om hun leden te leren dialogeren met de economie van 2006? Wat doen de bonden om hun leden te laten nadenken over variabele lonen (als hun bedrijf of branche bloeit, dan is er naast een goed minimum méér aan het einde van het jaar)? Wat doen ze voor de outsiders: de werklozen in België en de werkers in de ontwikkelingslanden (hun enige klandizie zijn de insiders en die krijgen alle aandacht, de rest ontvangt een douche van frasen)? Op alle bovenstaande vragen is het antwoord: niks, nada, rien, nothing, nichts.

Belgische vakbondsconservatieven. In tijden dat vrouwen, kinderen, allochtonen, gehandicapten en gevangenen doorlopend emanciperen, verkiezen de vakbonden in 2006 schaapachtige leden die hun pruikerige repertoire oppeuzelen als krentenbrood. De meeste leden zijn slim, maar uiteindelijk zijn het ook calculerende burgers die voordelen ruiken in het volgen van het irrealisme van de bondsbobo’s. De vakbonden behandelen uit zelfbehoud (ook zij zijn supermarkten die veel trouwe klanten willen) hun leden niet als volwassenen die tegen een stoot kunnen. Ze behandelen ze niet als mensen die geleerd hebben dat globalisering niet alleen ambetante aspecten heeft, maar ook zeer positieve kanten (denk maar aan de explosieve groei van Centraal-Europa, India en China en de dalende armoede daar). Met andere woorden, de Belgische vakbonden stoten hun leden in een waanwereld. Aangezien dat het meeste opbrengt, doen die leden mee aan de showtijd van rode, groene en blauwe carnavalshesjes, aan het ritueel gezanik over stoute bazen, over slechte en nationalistische syndicaten in de buurlanden en over trage politici die niks of het foute doen.

Karl Marx zal zich comfortabel voelen onder de zoden van het kerkhof van Highgate in Londen. Honderdveertig jaar na Das Kapital (1867) blijven zijn lyriek, beeldtaal en oproep tot confrontatie gaaf bij de Belgische vakbondsconservatieven.

Het is woordvervuiling dat Belgische syndicaten zich sieren met het woord progressief. Zich ingraven, autistisch reageren op een veranderende wereld, prietpraat verkopen over superwinsten (waarbij men bewust vergeet deze te koppelen aan het ingezette kapitaal, want dan belandt men op petieterige rendementen), dat is de vulling van ACV en ABVV.

De best betaalde arbeiders van het land, met de hoogste kwalificaties, jengelen als verwende kinderen bij het verlies van hun baan. Dat verlies is pijnlijk, maar in een land met keurige werkloosheidsregelingen en jobs die niet ingevuld raken, is dat geen moord op reine zielen. Vervangende werkgelegenheid is er, daarom niet tegen dezelfde, weelderige voorwaarden, maar met meer dan voldoende voordelen om niet de sketch van de bedelstaf op te voeren.

Gespeelde eenvoud. Belgische syndicaten staan voor stilstand; de vrije markt staat voor revolutie, vernieuwing en vooruitgang. Geen emancipatie van boeren, arbeiders en vrouwen zonder kapitalisme en verontrusting in de voorbije twee eeuwen. De bonden vechten als duivels voor de grote ondernemingen, waar zij massale aanhang hebben, en voor de opgeblazen ambtenarij. Tussen nu en enkele jaren zakt de tewerkstelling in de Belgische maakindustrie van 20 % naar 10 %. Het corporatisme van de industriewerkers neemt daarbij toe, net zoals de 3 % boeren meer lawaai verkoopt dan toen zij 50 % en meer van de tewerkstelling vertegenwoordigden.

De kloof tussen de Belgische vakbondstop en de basis is breed. Hoe kan het ook anders? De vakbondstop zit volgepropt met taken die de nationale overheid haar toeschoof en die de bonden obsceen willen controleren om de klantenbinding met de leden te behouden (uitbetaling van werklozensteun, informatieverstrekking enzovoort). Zonder de faveurtjes die de staat toekomen en die de bonden afdwongen, zou het syndicale machtskartel in België op zijn ware en dus kleinere sterkte komen.

De heren Cortebeeck en De Leeuw rijden publiek met een Mazda, niet met de BMW of Mercedes van de tegenstanders. Achter de gespeelde eenvoud zijn zij evenzeer stuurman van een corporocratie. De corporocratie van een economisch kerkhof.

De auteur is directeur van Trends. Reacties: frans.crols@trends.be

Frans Crols

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content