CMI verovert opkomende markten
Bedrijfsovernames door Indiase groepen werden we stilaan gewend. Maar omgekeerd kan ook. Het Luikse CMI verwerft een Indiase sectorgenoot en hijst zich in de top vijf van technologieleveranciers voor staalwalserijen.
Klassenstrijd – “la lutte des classes” – lacht Bernard Serin, topman en hoofdaandeelhouder van CMI (Cockerill Maintenance & Ingénierie), wanneer we hem vragen welke stedenbouwkundige barbaar het in zijn hoofd haalde de brug over de Maas pal vóór de ingang van het kasteel te bouwen. Het historische paleis van de prins-bisschoppen van Luik, de gewezen zomerresidentie van koning Willem van Oranje en nu hoofdzetel van CMI Groep, kijkt uit op een afgrijselijke betonnen muur. “Het socialistische stadsbewind van Seraing wilde in de jaren zestig de staalbaronnen van Cockerill een neus zetten.” Diezelfde socialisten zouden later, in de crisisjaren van het Luikse staal met zijn aanslepende herstructureringen, bijdraaien. Het was de tijd van overheidsbestellingen; de naam CMI dook tien tot vijftien jaar geleden ook geregeld op bij staatsleningen en ontwikkelingsprojecten in Afrika. In Vlaanderen herinnert men zich de controverse over bestellingen voor het openbaar vervoer: een busontwerp van CMI EMI, de afdeling Defensie van CMI Groep, haalde het in Wallonië van bussenbouwer Van Hool.
De voorbije weken trok de nieuwe minister van Defensie, Pieter De Crem (CD&V), datzelfde beeld van socialistische gunsten voor noodlijdende Waalse sectoren weer naar voren, toen hij een contract van zijn PS-voorganger voor achttien geschutskoepels (ter waarde van 42 miljoen euro) eenzijdig wilde annuleren. Maar een imago van teren op overheidsbestellingen is wel het laatste waarmee het nieuwe CMI geassocieerd wil worden. “Overheidsbestellingen tellen sinds 2002 hoogstens voor één honderdste van onze omzet”, reageert Bernard Serin. In dat jaar vond de managementbuy-out plaats van de vroegere uitrustingspoot voor stoomketels, manoeuvreerlocomotieven, dieselmotoren en uitrustingen voor de staalindustrie van de Waalse staalproducent Cockerill Sambre. Sindsdien blazen de nieuwe privéaandeelhouders jaar na jaar een groeidynamiek door het bedrijf: het eigen vermogen gaat er gestaag op vooruit, de omzet is meer dan verdrievoudigd, het orderboek is vervijfvoudigd tot één miljard euro, de personeelsbezetting ging maal drie. De afdeling CMI Energy is in de markt van stoomketels voor gasgestookte elektrische centrales opgeklommen tot het nummer twee in de wereld (na Alstom) en CMI Industry werd een wereldspeler in de levering van galvaniseringsstraten voor de staalindustrie. CMI Groep staat vandaag voor maintenance (onderhoud) en engineering in drie domeinen: energie, industrie en defensie.
Bedrijfsovernames wereldwijd
“Na een intensieve periode van bedrijfsovernames wereldwijd – let wel, gefinancierd uit eigen middelen -, staan we met het verwerven van het Indiase FPE (Flat Products Equipments), in de top vijf van bedrijven die de techniek van het staalwalsen kunnen leveren”, stelt Berard Serin, voorzitter en gedelegeerd bestuurder van CMI Groep. Over het incident-De Crem bromt hij: “Een contract is een contract, de levering van de eerste kanonnen begint over enkele weken.” Meer wil Serin er niet over kwijt. Alleen – en zo staat het in het jaarverslag van 2006 – wil CMI EMI meer diversifiëren naar civiele toepassingen, weg van onvoorspelbare militaire bestellingen. Dat gebeurt onder meer door zich toe te leggen op het onderhoud van zware voertuigen en locomotieven.
Locomotievenbouw is waar het in 1817 mee begon, toen de Engelse industrieel John Cockerill door koning Willem aangemoedigd werd om de Zuidelijke Nederlanden te industrialiseren. Cockerill bouwde weefgetouwen, stoommachines, de eerste locomotief op het Europese vasteland en kocht het kasteel van de Oranjes aan de rand van de ‘vurige stede’.
Nadat Cockerill Sambre eerst was opgegaan in Usinor en vervolgens in de staalgroep Arcelor, zag Bernard Serin in 2002 zijn kans om het sluimerende potentieel van CMI (toen nog Cockerill Mechanical Industries) ten volle aan te wakkeren. Serin was gedelegeerd bestuurder van Cockerill Sambre; Pierre Meyers was de financieel directeur van Usinor. Samen bezitten ze 82 % van de nieuwe CMI Groep – omgedoopt in Cockerill Maintenance & Ingénierie. De overige aandelen zijn in handen van een tiental kaderleden.
Cockerill Sambre zat in de jaren tachtig en negentig zelf in de problemen met herstructureringen en fusies in het staal. CMI was nooit een kernactiviteit, de omzet bleef hangen rond 200 miljoen euro. “Sinds de loskoppeling kunnen we voluit focussen op de kerntaken: onderhoudswerken en engineering in de industrie, meestal aanleunend bij de staalindustrie en de energiesector. We scherpen continu onze grijze materie aan – vorig jaar werd hier in Seraing elke dag iemand aangeworven, vooral ingenieurs en hooggeschoolde technici – en we verfijnen continu ons dienstenaanbod”, schetst Serin de strategie om in de twee belangrijkste vakgebieden van de groep (CMI Energy en CMI Industry) een wereldspeler te worden.
Om de afhankelijkheid van cyclische engineeringopdrachten te temperen, koos Serin er na de managementbuy-out voor het aandeel onderhoud van grote industriële uitrustingen en fabrieken in de omzet op te trekken van 20 % in 2002 tot 40 %. “We deden gerichte bedrijfsovernames in Frankrijk, Duitsland, Brazilië, China en Rusland, zo staan we dichter bij de klanten. Met de overname van FPE in Mumbai zakt onderhoud naar 25 % en stijgt het aandeel engineering fors tot 75 % – we moeten die balans weer wat meer in evenwicht brengen.”
Inkopen van technologie
Na versterking van de onderhoudsactiviteiten, was het opkrikken van de technologische capaciteit in engineering Serins tweede prioriteit. CMI was in 2002 al een ensemblier voor de staalindustrie of aanbieder van galvaniseringslijnen volgens het sleutel-op-de-deurprincipe. “Maar CMI Industry moest zelf nog heel wat ontbrekende schakels aankopen, zowel voor chemische als thermische processen in het staal. We konden bijvoorbeeld geen ovens aanbieden en zijn dus wereldwijd op de overnametoer gegaan om technologie binnen te halen. Zo kochten we een Amerikaanse en een Franse ovenproducent en in Moskou het instituut dat destijds voor de hele Sovjet-Unie hoogovens ontwierp”.
Om ook de technologie van het staalwalsen te bemachtigen, klopte Serin aan bij Tilak Raj Mehta, stichter en meerderheidsaandeelhouder van Flat Products Equipments (I) Ltd. “In heel de wereld zijn er maar vijf bedrijven – drie Europese, één Japans en één Indiaas, dat is FPE – die deze techniek in huis hebben.” Met de overname van 55 % van FPE en een openbaar bod op 20 % van de beursgenoteerde aandelen, nestelt CMI zich in dat beperkte topsegment. “We hadden een kantoor in New Delhi en konden Mehta na 18 maanden onderhandelen overtuigen.” Hoeveel CMI neertelde, wil Serin niet vertellen. Het pakket aandelen op de beurs wordt gewaardeerd op 12 miljoen euro, waardoor de waarde van FPE geraamd kan worden op 60 miljoen euro. FPE draait met 720 werknemers een jaaromzet van 100 miljoen euro, die voor 70 % gaat naar Zuidoost-Azië, het Midden-Oosten en Afrika. Op een wereldkaart blijkt hoe mooi FPE (vooral aanwezig in Azië en Afrika) het actiegebied van CMI (Europa, Rusland, Noord- en Zuid Amerika) aanvult.
Ook CMI Energy ging op koopjesjacht om nieuwe technologie te verwerven. Het beschikte al het over de zogenaamde verticale technologie in afgasketels voor gasgedreven elektriciteitcentrales. Om aan een gediversifieerde wereldvraag te beantwoorden, werd in de Verenigde Staten EPTI overgenomen met zijn horizontale technologie. “Het resultaat van die expansiegolf is een Belgische groep met een wereldwijde aanwezigheid en aanbod van technologie en dienstverlening”, schetst Serin. Het orderboek is nu al één miljard euro waard, er zijn 3400 werknemers (in 2002 waren er dat 1400) en sinds de managementbuy-out stijgt de winst ieder jaar. De groei van het eigen vermogen vloeit voort uit de positieve resultaten en een voorzichtig winstuitkeringsbeleid. “De financiering van een sterk groeiende operationele activiteit vergt grote inspanningen op het vlak van onze liquide middelen. We konden de voorbije jaren surfen op een gunstige wereldconjunctuur, niettemin perken we constant de uitgaven zoveel mogelijk in en schrappen we verliesposten. Vroegere productieateliers worden omgeturnd tot onderhouds- diensten”, legt Serin uit. “De druk op de thesaurie is een gevolg van de positieve evolutie van de groep. Door de hoge vlucht van de bestellingen ontstaat een grote behoefte aan liquide middelen om de activiteit te financieren. De groei van de omzet volgt die van de orders met een lichte vertraging. Dat heeft te maken met het ritme van de uitvoering van de engineeringcontracten”.
Indiase groeimotor
Al vóór 2002 had CMI een traditie in de uitvoering van industriële projecten wereldwijd. Maar ondertussen heeft het zowat overal waar klanten uit de staalindustrie actief zijn eigen vertegenwoordigingskantoren en/of studiebureaus en onderhoudsploegen. Europa vertegenwoordigt slechts 15 % van de groepsomzet, maar strengere Europese milieunormen en vernieuwing van installaties zijn een nieuwe opportuniteit. Na de fusiegolf ligt de beurskoers van staalbedrijven hoog. Serin verwacht minder acquisities, maar wel een optimalisering van bestaande staalfabrieken in Europa, Rusland en de Verenigde Staten.
De dynamiek ligt voor de staalindustrie echter al een poos buiten Europa. Van de 23 galvaniseringslijnen die China de voorbije jaren kocht voor de aanmaak van staalplaten voor zijn auto-industrie, werden er twaalf geleverd door CMI. Met een jaarproductie van 400 miljoen ton staal is China de belangrijkste markt van de Luikse groep. CMI Beijing Engineering participeert voor 60 % in Shougang, de staalfabriek van Peking, en CMI Energy slijt via een licentieovereenkomst stoomketels in China.
Ook in de andere BRIC-landen – Brazilië, Rusland en nu India – heeft CMI voet aan de grond. “India wordt onze nieuwe groeimarkt”, glundert Serin, “met een bijna even grote bevolking als China, produceert India nog maar 40 miljoen ton staal. Daar zit rek in en FPE is ons koninginnenstuk.” Serin wijst niet alleen op de geografische complementariteit van de twee bedrijven – “FPE is onze hefboom naar de opkomende markten” – en naar technologische aanvulling in de staalwalserij, hij hoopt ook op wederzijdse bevruchting in de ontwikkeling van nieuwe technologische processen. “Zoals we ook veel geleerd hebben van de Amerikaanse horizontale technologie en toepassingen overgenomen hebben voor onze verticale technologie in stoomketels.”
FPE voegt 350 Indiase ingenieurs toe aan het eigen contingent van 600 ingenieurs. “Het eerste wat journalisten dan vragen, is of daar geen verhuizing naar het buitenland van komt? Ik moet ze teleurstellen, onze internationale expansie ging de jongste vijf jaar gepaard met aanwerving van 550 extra medewerkers in Seraing.” Vandaag heeft CMI in België 180 openstaande vacatures die moeizaam ingevuld geraken voor ingenieurs en technici. (T)
Door Erik Bruyland
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier