BTW. TOCH TOT HET ONMOGELIJKE VERPLICHT ? Van kwartaal- naar maandaangiften
Het is bekend dat BTW-plichtigen nogal wat administratieve formaliteiten te vervullen hebben. Fakturen en biezondere stukken opmaken, telkens met een hele reeks voorgeschreven vermeldingen, de nodige boeken bijhouden, listings opmaken. En periodiek een aangifte indienen. Een keer per maand. Of een keer per kwartaal.
Die kwartaalaangifte is bedoeld voor “kleine” BTW-plichtigen. Zij die een omzet hebben van niet meer dan 20 miljoen frank. Zo “klein” zijn die kleine BTW-plichtigen dus ook weer niet. In de praktijk gaat het dan ook om een omvangrijke groep. Wat maakt dat de “kwartaalaangifte” nogal wat BTW-plichtigen aanbelangt.
WACHTEN.
In principe kan men die kwartaalaangifte alleen maar toejuichen. Hoe minder administratieve formaliteiten, hoe beter. Maar zo eenvoudig liggen de zaken niet. De fiskus is wel bereid te aanvaarden dat kleine BTW-plichtigen slechts een keer per kwartaal aangeven hoeveel BTW zij aan de Schatkist verschuldigd zijn. Maar hij wil geen kwartaal op de centen wachten. Vandaar dat het stelsel van kwartaalaangiften gepaard gaat met een systeem van “voorschotten”.
Uiterlijk de twintigste van de tweede en de derde maand van elk kwartaal moeten de kwartaalaangevers een voorschot betalen. Dat is gelijk aan een derde van de BTW die voor het vorige kalenderkwartaal verschuldigd was.
De twintigste van de eerste maand van het kwartaal moet uiteraard geen voorschot worden betaald. Dan vindt immers de afrekening plaats van de BTW die voor het vorige kalenderkwartaal verschuldigd is, onder aftrek van de voorschotten die uiterlijk de twintigste van de tweede en derde maand van dat kwartaal betaald zijn geweest.
PIEKEN.
Dit systeem van “voorschotten” stelt in de praktijk weinig problemen bij BTW-plichtigen waarvan de omzet zeer harmonieus gespreid is over het jaar. Anders is het bij BTW-plichtigen waarvan de omzet nogal wat “pieken” vertoont.
Neem als voorbeeld een kwartaalaangever die tijdens het eerste kwartaal van het jaar een omzet realizeert van zes miljoen frank. 20,5 % BTW daarop is gelijk aan 1.230.000 frank. Abstraktie gemaakt van eventuele aftrekbare BTW, wil dit zeggen dat de brave man uiterlijk de twintigste van de tweede en van de derde maand van het tweede kwartaal een voorschot moet betalen van telkens ten minste 410.000 frank (namelijk een derde van 1.230.000 frank). Ook als hij voor dat tweede kwartaal veel minder omzet realizeert, of misschien zelfs wegens allerlei omstandigheden geen of bijna geen omzet realizeert. Die voorschotten worden weliswaar nadien afgerekend en geven gebeurlijk aanleiding tot teruggave. Maar intussen heeft men ze wel moeten betalen. Zij kunnen dus een serieus probleem van “voorfinanciering” stellen.
GROOT.
Vandaar dat aan kleine BTW-plichtigen met sterk schommelende omzetten doorgaans aangeraden wordt niet mee te doen met het stelsel van de kwartaalaangiften, maar zoals de “grote” BTW-broers per maand een aangifte in te dienen. Men heeft dan wel wat meer administratieve rompslomp, maar men is dan wel van dat vervelende probleem van die voorschotten af.
Het stelsel van de kwartaalaangiften is immers geen verplicht stelsel. Wie om gelijk welke reden liever maandaangiften indient, moet dat eenvoudig aan de Administratie laten weten (uiterlijk tegen eind november van het lopende jaar) en mag dan vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar naar het stelsel van de maandaangiften overstappen. Ook als zijn omzet veel lager is dan 20 miljoen frank.
FORFAITAIR.
Ondanks die mogelijkheid om over te stappen naar het stelsel van de maandaangiften, blijft het stelsel van de kwartaalaangiften voor veel kritiek vatbaar. Wie niet geopteerd heeft voor de maandaangiften, kan in het kwartaalstelsel immers nog altijd gekonfronteerd worden met voorschotten die zelfs bij benadering niet overeenstemmen met de BTW die in werkelijkheid verschuldigd is.
Het probleem is overigens niet dat er in het kwartaalstelsel voorschotten betaald moeten worden ; wel dat ze op forfaitaire wijze berekend worden en op geen enkele wijze rekening houden met de werkelijke omzet van het betrokken kwartaal ; zoals gezegd, moeten die voorschotten immers gelijk zijn aan een derde van de BTW die voor het vorige kwartaal verschuldigd was.
REGEL.
En blijkbaar moet ook de BTW-Administratie nattigheid gevoeld hebben. Want eind vorig jaar dook in het Staatsblad plots een Koninklijk Besluit op waarbij de regeling inzake maand- en kwartaalaangiften ten gronde werd aangepast.
Tot dan toe was de kwartaalaangifte “de regel” voor BTW-plichtigen met een omzet van niet meer dan twintig miljoen frank (met dien verstande dat ze indien gewenst konden overstappen naar de maandaangiften).
Vanaf nu is dat niet meer het geval. Voor BTW-plichtigen met een omzet van niet meer dan twintig miljoen geldt voortaan dat ze ook in principe aan het stelsel van de maandaangiften onderworpen zijn (waardoor elke kritiek op een verplicht voorschottenstelsel in de kiem wordt gesmoord). Met dien verstande dat ze voortaan nog wel “gemachtigd” zijn om in afwijking daarvan kwartaalaangiften in te dienen. Op voorwaarde het venijn zit hem in de staart dat zij voorschotten betalen en dat zij ermee akkoord gaan die voorschotten op “forfaitaire wijze” te berekenen (namelijk, een derde van de BTW die voor het vorige kwartaal verschuldigd was).
Wie die voorschotten niet op “forfaitaire wijze” bepaalt, voldoet niet (langer) aan een van de basisvoorwaarden om kwartaalaangiften te mogen indienen. Hij valt bijgevolg onder het stelsel van de maandaangiften.
VERSCHIL.
Het verschil met de vorige regeling is dus niet groot. Op het eerste gezicht komt het op hetzelfde neer. Maar ten gronde zijn de rollen nu omgekeerd. Niemand kan nog beweren dat hij kwartaalaangiften “moet” indienen (inclusief forfaitair berekende voorschotten “moet” betalen). De regel is de uitzondering geworden en die geldt voortaan slechts als men het zelf zo wil. Vroeger viel men als kleine BTW-plichtige automatisch onder het kwartaalsysteem (inclusief forfaitaire voorschotten) en moest men zelf het initiatief nemen om eruit te geraken. Voortaan valt men alleen nog automatisch onder het systeem van de maandaangiften en moet men aan bijkomende voorwaarden voldoen om “gemachtigd” te zijn kwartaalaangiften in te dienen : met name het forfaitaire voorschottenstelsel er voor lief bij nemen.
GEVOLGEN.
Alleen was het niet meteen duidelijk wat van dit alles de praktische konsekwenties waren voor wie eind vorig jaar nog steeds in het stelsel van de kwartaalaangiften zat.
De principiële wijziging werd immers doorgevoerd bij Koninklijk Besluit van 5 december 1994 dat op 9 december 1994 in het Staatsblad werd gepubliceerd ; terwijl het KB met terugwerkende kracht per 1 december 1994 in werking trad.
Neem het geval van een kwartaalaangever die het stelsel van de forfaitaire voorschotten beu is, maar tot nog toe geen initiatief ondernam om over te stappen naar het stelsel van de maandaangiften.
Wat leest die man in het Staatsblad van 9 december 1994 ? Dat hij per 1 december 1994 niet meer “gemachtigd” is kwartaalaangiften in te dienen (aangezien hij zijn voorschotten niet meer op forfaitaire wijze wil berekenen). Wat denkt zo’n man ? “Ik ben hiermee automatisch uitgesloten van het stelsel van de kwartaalaangiften en dien dus vanaf de eerstvolgende maand maandaangiften in. “
Maar dat is buiten de waard gerekend. De Administratie vindt immers dat men ook in dit geval de regel moet volgen dat een overgang van stelsel pas kan nadat men de Administratie uitdrukkelijk op de hoogte heeft gebracht van de intentie om over te stappen. Uiterlijk tegen 30 november van het lopende jaar.
“Maar hoe kan dat nou, ” oppert onze BTW-plichtige ? “Hoe kon ik iets melden tegen 30 november, als de nieuwe regeling pas uitwerking heeft per 1 december, en ik dat slechts op 9 december in het Staatsblad kon lezen ? “
Maar daar had de BTW-Administratie inmiddels iets op gevonden : de meldingen dat men wou overstappen naar het stelsel van de maandaangiften (omdat men niet meer bereid is mee te draaien in het forfaitair voorschotten-systeem), mochten bij wijze van uitzondering nog tot 31 december 1994 worden ingediend (in plaats van tegen eind november zoals in de betrokken reglementering nog steeds te lezen staat). Het probleem is alleen dat niemand van die administratieve afwijking op de hoogte was. Er is daarover geen enkele officiële mededeling gepubliceerd. Het publiek is niet op de hoogte gebracht, de pers is niet geïnformeerd.
RECHT.
Hoe kan men dan iemand die in het Staatsblad heeft kunnen lezen dat hij sinds 1 december 1994 niet meer “gemachtigd” is kwartaalaangiften in te dienen het recht ontzeggen om met ingang van 1995 maandaangiften in te dienen ? Omdat hij niet tegen 31 december gedaan heeft, wat hij niet wist dat hij moest doen ? Niemand is toch tot het onmogelijke gehouden.
Maar daar is de Administratie blijkbaar niet van overtuigd. Wie niet uiterlijk tegen 31 december 1994 kenbaar heeft gemaakt dat hij wou overstappen naar het stelsel van de maandaangiften, moet voor heel 1995 nog meedraaien in het stelsel van de kwartaalaangiften. Forfaitaire voorschotten inclusief. Hij kan er pas uit, vanaf 1996, mits hij zijn intentie om over te stappen naar het stelsel van de maandaangiften tijdig aankondigt. Uiterlijk op 30 november 1995. En dat alhoewel hij volgens de nieuwe regeling al sedert 1 december 1994 niet (meer) voldoet om nog “gemachtigd” te zijn kwartaalaangiften in te dienen. Anders gezegd : volgens de Administratie is zo iemand nog voor heel 1995 “verplicht” te doen hetgeen hij eigenlijk niet meer “mag” doen. Men zou voor minder kluizenaar worden.
Jan Van Dyck
Jan Van Dyck is fiskalist.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier