Bespaar ons van die last

Oostenrijk, dat sinds 1 juli voorzitter is van de Europese Unie, heeft de belastingharmonisatie weer bovenaan de politieke agenda geplaatst. Maar is zo’n harmonisatie van de Europese belastingen wel een goede zaak? En is ze noodzakelijk voor een goede werking van de Monetaire Unie? We vroegen het aan een uitgelezen groepje economen.

Toen Oostenrijk begin juli het voorzitterschap van de Europese Unie opnam, beloofde het land dat het een nieuw elan wilde geven aan de harmonisatie van bepaalde belastingen in alle lidstaten – vooral op de inkomsten uit spaargelden en investeringen, en op het energieverbruik. Hoewel er op dit ogenblik nog maar weinig voorstellen daarover op tafel liggen, bestaat er voldoende reden om aan te nemen dat plannen om de vennootschaps- en zelfs de personenbelasting te harmoniseren niet lang zullen uitblijven. De logica van de voorstanders van harmonisatie lijkt dat trouwens te eisen. We stelden de volgende vragen aan een panel van eminente economen: Gelooft u dat de harmonisatie van de Europese belastingen een goede zaak is? Is ze noodzakelijk voor de totstandkoming van de eenheidsmarkt of voor de goede werking van de Monetaire Unie, zoals sommigen beweren? Of moeten de lidstaten de vrijheid behouden om hun eigen belastingtarieven te bepalen in overeenstemming met de plaatselijke omstandigheden en de wensen van de kiezers?

James M. Buchanan Nobelprijswinnaar Economie

Op de Conferentie van Parijs in 1990 heb ik een paper voorgesteld met als titel “Europa’s constitutionele kans”. Daarin voerde ik aan dat Europa kansen had wanneer het werd georganiseerd als een echt concurrentiële federatie, met vrijhandel en vrij verkeer van middelen, grensoverschrijdend in de hand gehouden door een beperkt maar sterk centraal gezag naast concurrerende nationale politieke entiteiten. Een dergelijke opstelling beschermt de burgers tegen fiscale en regulatieve uitbuiting door nationale politieke coalities, die bijgevolg gedwongen zullen zijn om in zekere mate efficiënt te blijven.

De inspanningen om de fiscale en reglementaire controles (met inbegrip van belastingen) te reguleren en te harmoniseren lijken op om het even welke andere kartelachtige voorstellen: ze hebben de bedoeling om de concurrentie te smoren ten koste van de burgers. De concurrentie tussen de verschillende entiteiten zal op zichzelf krachten teweegbrengen die leiden naar een uniformering van de belasting- en regelgevende structuren. Maar uniformiteit opleggen vooraleer de concurrentie heeft kunnen spelen, neemt meteen alle mogelijke voordelen van een gefederaliseerde structuur weg.

Europa heeft al de doeltreffendheid van een concurrentieel monetair systeem verworpen. Het mag nu de risico’s op uitbuiting niet verhogen door ook nog de fiscale concurrentie op te geven.

Reimut Jochisen Voorzitter van de Landeszentralbank in Nordrhein-Westfalen en lid van de Bundesbankrat

Door formeel een gedragscode neer te leggen voor de vennootschapsbelasting, heeft de EU te kennen gegeven dat ze voorzorgen wenst te nemen om oneerlijke, discriminerende praktijken te verhinderen, zowel op het gebied van indirecte belastingen (vooral de grensoverschrijdende weerslag van de BTW) als op het vlak van de directe belastingen. Ze wil dat bereiken door toegevingen en uitkeringen transparant te maken en ze dus te onderwerpen aan de subsidiecontrole van de Commissie. Hoe meer de grenzen tussen de nationale economieën naar beneden worden gehaald, hoe groter de potentiële structurele invloed van uiteenlopende directe belastingen wordt, en hoe meer de lidstaten in de verleiding kunnen worden gebracht – vooral in tijden van hoge werkloosheid – om belasting- goodies (bijvoorbeeld voorkeurtarieven of een gunstige definitie van de belastbare basis) uit te reiken en op die manier investeringen aan te trekken ten koste van hun buren.

De gemeenschap moet een beveiliging bieden tegen het risico op schadelijke fiscale rivaliteit, die op een dag zo rampzalig kan worden dat ze de samenhang van de Unie op de helling zet, in de vorm van een ” rat-race tot het einde” of door de ontmanteling van de aanvoer van de openbare goederen en de infrastructuur, die een hoogontwikkelde maatschappij nodig heeft. Met andere woorden: de eenheidsmarkt moet een aantal bindende regels omvatten die de krachtlijnen uitzetten voor een eerlijke belastingpolitiek, die een reëel gemeenschapsgevoel schept en de-ene-zijn-dood-is-de-andere-zijn-brood-strategieën uitsluit.

Terwijl het noodzakelijk is om een minimum aan belastingcoördinatie tot stand te brengen, moet er tegelijk voor worden gezorgd dat de verlamming, die een volledige harmonisatie mee zou brengen, wordt vermeden. Tenslotte wordt eenheid in diversiteit toch beschouwd als een van de bronnen van de dynamiek van de Gemeenschap.

Nigel Lawson Minister van Financiën van Groot-Brittannië tussen 1983 en 1989

Er is niets nieuws onder de zon. Toen ik tien jaar geleden Chancellor was, voerde de Europese Commissie een vastberaden campagne, primo voor de harmonisatie van de indirecte belastingen, secundo voor een eenvormige voorheffing van 15% op het inkomen uit spaargelden en investeringen.

De eerste heb ik gepareerd door onder mijn collega’s in Ecofin in september 1988 een rapport te verspreiden dat getiteld was “Taxatie in de eenheidsmarkt – een marktconforme benadering”. Daarin voerde ik aan dat belastingtoenadering – zoals het toen heette – niet nodig was voor de voltooiing van de eenheidsmarkt en dat, op voorwaarde dat de controles aan de grenzen zouden worden verminderd (zoals het overigens hoorde), de marktkrachten er wel voor zouden zorgen dat er een zekere graad van toenadering zou optreden. Anders zouden de landen met buitensporige belastingtarieven te veel inkomsten verliezen omdat hun inwoners in andere landen hun inkopen zouden doen.

Op de tweede actie riposteerde ik door erop te wijzen dat – in een wereld waarin kapitaalbewegingen vrij zijn – het enige resultaat zou zijn dat spaargelden en investeringen zouden uitwijken naar andere, meer herbergzame rechtsgebieden.

Tegen 1989 voelde de Commissie zich verplicht haar positie te verlaten, niet zozeer ten gevolge van mijn ingrijpen, wel omdat belastingpolitiek een van de weinige domeinen is waar de EU beslissingen kan nemen op basis van unanimiteit.

Concurrentie is weldoend, niet schadelijk. En dat geldt zowel voor belastingen als voor om het even welk ander gebied. Inderdaad, afgezien van de haar doel voorbijstrevende absurditeit dat men maatregelen wil treffen voor de Europese Unie, los van de wereldeconomie waarvan ze integraal deel uitmaakt, is belastingconcurrentie tussen staten een gezonde zaak en een welgekomen tegengewicht voor de niet aflatende druk voor steeds meer overheidsuitgaven in al onze landen.

Antonio Martino Minister van Buitenlandse Zaken van Italië in 1994

Een van de argumenten die de voorstanders van belastingharmonisatie in Europa naar voor schuiven is deze: omdat kapitaal mobieler is dan arbeid, is het ook moeilijker om het te belasten. Bijgevolg stijgt de belasting op arbeid sneller dan die op kapitaal. Om aan die vertekening een mouw te passen, moeten de EU-landen een akkoord bereiken over een gemeenschappelijke belastingpolitiek voor vermogens.

Dat ogenschijnlijk sluitende standpunt zit echter vol drogredenen. In de eerste plaats lijken de aanhangers ervan overtuigd dat, wanneer de regeringen van de EU de belastingen op kapitaal zouden kunnen verhogen, ze de belasting op arbeid zouden kunnen verlagen. De mogelijkheid dat een verhoogde belasting op kapitaal gewoon kan leiden tot een algemene verhoging van het belastingniveau wordt zelfs niet in overweging genomen. Het moge nochtans duidelijk zijn dat het totale uitgavenniveau niet onbeperkt is – het totale volume ervan is afhankelijk van de omvang van de overheidsinkomsten. Het is dan ook best mogelijk, en zelfs waarschijnlijk, dat wanneer het inkomen stijgt door een harmonisatie van de belastingen, dit zal leiden tot een stijging van de uitgaven, eerder dan een vermindering van andere vormen van taxatie.

De tweede misvatting is nog veel erger. De stelling gaat ervan uit dat er zoiets bestaat als een juiste belastingpolitiek, onafhankelijk van de eigen karakteristieken van een bepaald land. Voorts gaat ze ervan uit dat die juiste politiek makkelijk kan worden achterhaald door “belastingexperts” en, wanneer hij wordt toegepast, geschikt zal zijn voor alle Europese landen. Dat is nonsens. Een belastingpolitiek die geschikt is voor één Europees land kan volkomen ongeschikt zijn voor een ander. Waarom zou bijvoorbeeld een land met een lage kapitaal-arbeidratio ervan weerhouden moeten worden om te trachten die handicap te herstellen door met een inschikkelijke belastingpolitiek de aanvoer van buitenlands kapitaal te bevorderen?

Bovendien is kapitaalmobiliteit niet beperkt tot het EU-territorium. Indien de EU-landen een akkoord bereiken over een gemeenschappelijke belastingpolitiek, dan zal dat waarschijnlijk leiden naar het wegvloeien van kapitaal naar niet-EU-landen die een minder onderdrukkend belastingbeleid voeren.

De voornaamste drogreden is echter de verwerping van fiscale concurrentie onder de EU-landen, wat veruit de meest doeltreffende manier is om buitensporige taxatie de kop in te drukken en tegelijk ruimte laat voor trial-and-error-maatregelen om de problemen met de bestaande belastingregelingen op te lossen. Dat is in zekere zin de methode die gevolgd wordt door landen als Zwitserland en de VS, die al eeuwenlang een federale regeringsvorm hebben. Waarom dan, zou Europa – dat nog niet eens een federale regering heeft – een andere koers varen?

Robert Mundell Economieprofessor aan Columbia University

Zegt de economische theorie dat belastingharmonisatie een voorwaarde is voor efficiëntie in een gemeenschappelijke markt met een eengemaakte munt? Het antwoord daarop is negatief. Indien landen met doeltreffende belastingstructuren verplicht zouden worden om de belastingen van hun minder efficiënt belaste partners over te nemen, zou de Gemeenschap in haar geheel er minder goed van afkomen. De kwestie is niet zozeer te weten of landen eenzelfde belastingsysteem moeten aanhouden, dan wel of ze een doeltreffend belastingsysteem moeten hebben. Niemand zou mogen beweren dat een land met zeer lage belastingen en tarieven er beter aan toe is wanneer het de hoge belastingen en tarieven van zijn buurlanden overneemt. De leden van de Europese Unie hebben uiteenlopende behoeften aan inkomsten, in zoverre dat de overheidsuitgaven variëren van 40% tot 65% van het bruto binnenlands product (BBP).

Het is onmogelijk om de belastingtarieven te harmoniseren zonder eerst de uitgavenniveaus gelijk te trekken. Sociaal-democratieën met een “van-wieg-tot-bed”-systeem van sociale zekerheid kunnen nauwelijks dezelfde belastingvoeten hanteren als landen met een vrijere markt en een beperkter herverdelingssysteem.

Europa heeft wel degelijk een belastingprobleem, maar dat ligt niet bij intracommunautaire verschillen dan wel bij overheidsprogramma’s die een te zware last leggen op de belastingsystemen, en bij belastingen op arbeid, die geleid hebben tot hoge werkloosheid en het ontstaan van een ondergrondse economie. Het probleem zal nog erger worden vooraleer het aan verbetering toe is omdat de ongunstige demografische evolutie het aantal gerechtigden zal doen stijgen en tegelijk de belastingbasis zal uithollen. Tot dat probleem een oplossing krijgt, zal belastingharmonisatie een steeds weerkomend afleidingsmanoeuvre blijven.

Pascal Salin Economieprofessor aan de universiteit van Paris-Dauphine

Het debat rond de belastingharmonisatie is een nevenproduct van twee uiteenlopende zienswijzen op de Europese integratie. De overheersende – en in mijn ogen verkeerde – mening is dat integratie neerkomt op een grotere centralisatie van de overheidsbeslissingen, de tweede veronderstelt dat integratie zal leiden naar meer concurrentie en dus naar het verdwijnen van alle obstakels aan een vrijwillige wisselwerking doorheen Europa.

In het beste geval is belastingharmonisatie onnuttig, waarschijnlijk is ze zelfs schadelijk. De harmonisatie van de BTW-voeten was niet noodzakelijk omdat de structuur van de internationale handel een verklaring vindt in een relatieve prijszetting, die niet beïnvloed wordt door verschillende BTW-tarieven.

Uiteenlopende belastingheffingen op de inkomsten uit spaargelden en investeringen hebben een veel nadrukkelijker weerslag op de economische gedragingen. In essentie ontmoedigen die belastingen toekomstige consumptie en zwengelen ze het huidige verbruik aan. Wie spaarzaam en voorzichtig is, wordt er dus toe aangezet zijn vermogen te verschuiven naar landen waar er minder discriminatie is ten opzichte van de toekomst. In dat geval zou belastingharmonisatie neerkomen op een harmonisatie van discriminatie. Het is wenselijk om die discriminatie te beperken. Een Europa zonder discriminatie van het kapitaal zou beter zijn dan een Europa met geharmoniseerde discriminatie. En als ooit een land het kapitaal (of om het even welke economische factor) te veel zou discrimineren, dan zou belastingconcurrentie de drijvende kracht kunnen vormen tegen ondoeltreffende en willekeurige systemen.

Kortom, verpletterende en domme belastingen zijn niet minder dom en verpletterend als ze geharmoniseerd zijn. In plaats van aan te sturen op harmonisatie, zouden de Europese autoriteiten er beter aan doen te streven naar decentralisatie van de belastingen en de hoofdmoot van de fiscale beslissingen overlaten aan de lokale regeringen.

“Een Europa zonder discriminatie van het kapitaal zou beter zijn dan een Europa met geharmoniseerde discriminatie.”

Roland Vaubel Economieprofessor aan de universiteit Mannheim

“Geharmoniseerde” belastingen zijn hogere belastingen. Als de regering van een individueel land eraan denkt de belastingen te verhogen, moet ze bevreesd zijn voor een verlies van belastbare basis ten voordele van andere landen. Als alle regeringen het erover eens zijn om de belastingen te verhogen, kunnen de belastingbetalers niet ontsnappen en zullen ze dus hogere belastingen moeten neertellen.

Een sprekend voorbeeld daarvan is de “harmonisatie” van de BTW-tarieven in 1993. De Europese Ministerraad voerde een gemeenschappelijk minimumtarief in dat hoger lag dan datgene wat in verschillende lidstaten gold. Die landen moesten dus hun belastingvoeten verhogen. Het gevolg was dat het gemiddeld belastingniveau van de Gemeenschap steeg. Waarom legde de Raad geen maximumtarief vast? De belastingverhoging werd doorgevoerd zonder enige parlementaire controle. In Duitsland verzette zich welgeteld één volksvertegenwoordiger tegen de stijging.

Het optimale niveau van belastingen hangt af van zaken zoals de vraag van de burger naar publieke goederen, de prijselasticiteit van vraag en aanbod, en de omvang van externe consumptie-elementen. De keuze tussen directe en indirecte taxatie moet afhankelijk zijn van de eerlijkheid van de belastingbetaler. De Europese lidstaten verschillen in al die opzichten. Hun belastingbeleid zou rekening moeten houden met die verscheidenheid.

The Wall Street Journal

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content