Beleggingsfondsen: geen lichte kost
Sicavs en gemeenschappelijke beleggingsfondsen brengen nogal wat kosten met zich. Bovendien is de structuur van die kosten duister. Trends steekt voor u het licht aan.
Aan gemeenschappelijke beleggingsinstrumenten, sicavs en fondsen dus, zijn kosten verbonden. En u als belegger draait daar rechtstreeks of onrechtstreeks voor op. U doet er dan ook goed aan om u behoorlijk te informeren over de aard en het bedrag van de kosten die aan uw belegging zijn verbonden. Maar het volstaat om een folder van een sicav door te lezen om te beseffen dat zoiets moeilijker is dan u zou denken. De verschillende promotoren van fondsen hanteren immers vrij ingewikkelde tariefstructuren. Die trachten we voor u te ontcijferen. Vergeet ook niet de fiscale behandeling, die evenmin eenvoudig in elkaar zit.
1. Toetredingscommissie en uittredingskosten
Er bestaan verschillende soorten kosten. De eerste daarvan is vrij eenvoudig en doorzichtig: de toetredingscommissie. Wie op een aandeel in een sicav inschrijft, moet toetredingskosten betalen die doorgaans zijn uitgedrukt in een percentage van het bedrag van de inschrijving. De hoogte van die commissie hangt af van de categorie waartoe de sicav behoort. De gemeenschappelijke beleggingsfondsen investeren hun activa op verschillende markten: aandelen, obligaties of de geldmarkt. Wanneer een fonds het geheel of een deel van zijn portefeuille in aandelen belegt, dan is ook een hoger toetredingsgeld verschuldigd. Dat kan dan 1,2% tot 3%, en in sommige gevallen zelfs meer bedragen. Meestal dragen de sicavs die in obligaties hebben belegd een toetredingsrecht dat varieert van 0,75% tot 2%. Omdat het verwachte rendement van de monetaire fondsen (investering in kortlopende schatkistcertificaten) lager ligt, wordt daarop een aangepast entreegeld berekend. Doorgaans ligt dat tussen de 0% en de 0,5%.
De toetredingscommissie moet in één keer worden betaald, en wordt geïnd door de promotor van de sicav en/of de verdeler van de fondsen. Steeds meer banken passen degressieve toetredingskosten toe in functie van het onderschreven bedrag. Een voorbeeld: een grote Belgische bank past het volgende systeem van degressieve toetredingskosten toe op de aandelen- en gemengde sicavs: 3% als het bedrag lager is dan 50.000 euro, 2,5% tussen de 50.000 en de 125.000 euro en 1% boven de 250.000 euro. Sommige banken geven ook een korting op de toetredingsrechten wanneer de fondsen via het internet worden besteld.
Ook de uittredingskosten (of wederinkoopkosten) moeten in één keer worden betaald. In de meeste gevallen zijn die echter gelijk aan nul. De inning van uittredingskosten lijkt nochtans logisch, omdat met de uittreding van de belegger voor het fonds transactiekosten gepaard gaan, wat de overblijvende aandeelhouders benadeelt.
2. Beheerskosten
Naast een toetredings- en uittredingscommissie moet de belegger ook de beheerskosten dragen. Die worden op geregelde tijdstippen geïnd (doorgaans jaarlijks) en worden uitgedrukt in een percentage van de activa van het fonds. Die kosten knagen aan de netto-inventariswaarde (NIW) van het fonds. De beheerscommissie verschilt sterk volgens promotor en fonds. Ze vergoedt de beheerder van de sicav en het team van analisten dat de beleggingsomgeving van het fonds moet analyseren en aanbevelingen moet doen aan de beheerder. Die commissie hangt dan ook af van de tijd en de competenties die nodig zijn voor een goed beheer.
Het management van een beleggingsfonds in obligaties, waarvan het referentie-universum zich uitstrekt over staatsfondsen uit de eurozone, neemt relatief weinig tijd in beslag en vergt doorgaans weinig intellectuele inspanningen. Daar staat tegenover dat aandelensicavs met kleine kapitalisatie ( small caps) afkomstig uit Oost-Europa heel wat energie (analyse van jaarverslagen, bezoek aan ondernemingen enzovoort) en de tussenkomst van een zeer gespecialiseerde (en dus duurdere) beheerder vergen. Over het algemeen schommelen de beheerskosten tussen 0,5% en 2% per jaar. Die beheersvergoeding valt steeds ten laste van het beleggingscompartiment of -orgaan. Ze wordt dus gedragen door het geheel van de houders van aandelen.
3. Administratiekosten
Tot slot zijn er nog de administratiekosten, die niets anders zijn dan alle andere kosten op de beheerskosten na. Die kosten komen bij de beheerskosten en belasten dus ook de NIW, omdat ze worden doorgerekend aan het fonds en niet rechtstreeks aan de belegger.
De administratiekosten dekken de kosten voor de administratieve diensten die aan de belegger worden geleverd, zoals de rekeninguittreksels, de orderbevestigingen en de verkoop van de aandelen, drukkosten, verzendingskosten en de kosten voor de opstelling van kwartaalverslagen en prospectussen. Ze dekken ook de kosten die door de makelaars worden aangerekend voor de aankoop en verkoop van effecten, de kosten voor de jaarlijkse doorlichting (audit) van het fonds, de juridische kosten enzovoort.
De beheerskosten plus de administratiekosten, uitgedrukt in de liquidatiewaarde van het fonds tijdens een gegeven periode, vormen samen de beheerskostenratio van het fonds voor die periode. Steeds meer banken publiceren die ratio in hun informatiefolders. In het jaarverslag van het fonds vindt u die beheerskostenratio terug, samen met een gedetailleerde opsomming van de kosten. Een groot deel van de kosten die aan de administratie van een sicav zijn verbonden, zijn vast. Ze hangen immers niet af van de omvang van het fonds en zijn dus proportioneel minder zwaar voor grotere fondsen.
Fiscaliteit
De Belgische fiscus behandelt de beleggingsfondsen en de sicavs verschillend naargelang ze jaarlijkse dividenden uitkeren (uitkering door middel van dividend aan particulier), dan wel tot kapitalisatie overgaan (uitkering door middel van kapitalisatie). Op de eerste categorie rust in België een roerende voorheffing van 15%. De roerende voorheffing voor een sicav naar buitenlands recht waarvan het dividend in België wordt uitbetaald, bedraagt 15%. Ze stijgt echter naar 25% voor fondsen die werden uitgegeven vóór 1 januari 1994. Wanneer u in het buitenland dividenden ontvangt op een sicav naar buitenlands recht, dan spreekt het vanzelf dat u die moet aangeven aan de Belgische belastingadministratie.
Daarnaast int de fiscus ook een beurstaks, die steeds verschuldigd is bij de inschrijving en ook betaalbaar is bij de terugbetaling van de kapitalisatieaandelen. Bij de inschrijving bedraagt de beurstaks 0,14% (met een maximum van 247,89 euro) voor de aandelen met dividenduitkering en 1% (met een maximum van 371,84 euro) voor de kapitalisatieaandelen. Bij de uitbetaling worden geen taksen geheven op de aandelen met dividenduitkering, maar is er wel een beurstaks van 0,50% verschuldigd op de kapitalisatieaandelen (maximaal 371,84 euro).
Zoals u merkt, wordt de uitkeringssicav in vergelijking tot het kapitalisatiefonds tijdens de eerste jaren door het systeem bevoordeeld. De beurstaks moet immers in één keer bij de inschrijving worden betaald. Bij een kapitalisatiesicav bedraagt de beurstaks verbonden aan de aankoop en de verkoop dus in totaal 1,5% (1% bij de inschrijving en 0,5% bij de uitbetaling). Bij de uitkering door middel van dividend bedraagt hij slechts 0,14%. Het verschil bedraagt met andere woorden 1,36%. Indien een fonds bijvoorbeeld elk jaar 3% van zijn activa verdeelt, dan zal de roerende voorheffing 0,45% (3% x 15%) van de NIW bedragen. Het is dus pas na drie jaar (0,14 + 3 x 0,45 = 1,49) dat de kapitalisatieaandelen fiscaal voordeel bieden ten opzichte van de uitkeringsaandelen.
Voor sommige fondsen, zoals de thesauriesicavs, leidt de fiscale behandeling, samen met de andere kosten die aan sicavs zijn verbonden, tot een duidelijke vermindering van de rentabiliteit. En die ligt op dat soort van beleggingen al zo laag. Een goede raad: hou de fondsen voldoende lang aan om het totaal van de kosten over een langere periode te spreiden.
Vergeet ten slotte ook niet dat er een taks van 0,20% wordt geheven voor de materiële aflevering van de titels.
Verzekeringsproducten
De gemeenschappelijke beleggingsfondsen worden eveneens als vehikel gebruikt bij levensverzekeringscontracten van de zogenaamde Tak 23, die mag investeren in aandelen- en obligatiefondsen. De kostenstructuur is vrij gelijklopend met die van de fondsen en de klassieke sicavs ‘buiten’ het levensverzekeringscontract. Daar staat tegenover dat de zogenaamde verzekeringsrekening ( Tak 21) een aantal specifieke voordelen biedt.
De banken trachten al enige tijd Tak 21 naar voren te schuiven als een alternatief voor het klassieke sparen, en meer bepaald voor de kasbons. Tot de bekendste initiatiefnemers op dat gebied mogen onder meer AFER(Association Française d’Epargne et de Retraite), Axa-Royale Belge en Omob (met de First-rekening) worden gerekend.
Dat soort van verzekeringsrekening garandeert een technische rente die, volgens de voorschriften van de Controledienst voor de Verzekeringen (CDV), kan oplopen tot maximaal 3,75%. Die intrest wordt vaak aangevuld met een bonus, die afhangt van ofwel het rendement van het fonds waaraan het contract is verbonden, ofwel de financiële gezondheid van de onderneming (winstdeelneming), ofwel van beide.
Voor het jaar 2001 bijvoorbeeld betaalde Omob een totale intrest uit van 6,5% (waarvan maximaal 12,39 euro moet worden afgetrokken voor kosten), terwijl Axa netto, na kosten, 5,5% uitkeerde en AFER 5,72%. Om te kunnen genieten van die intrest zonder de roerende voorheffing van 15% te moeten betalen, moet de verzekerde acht jaar wachten vooraleer hij geld van zijn rekening afneemt. Voor terugname tijdens de eerste acht jaren is slechts roerende voorheffing verschuldigd, berekend op basis van een rendement dat door de wetgever werd vastgesteld op 4,75%.
Ondergeschikt probleem?
In de wat wazige wereld van de fondsen en sicavs is het niet eenvoudig om te bepalen wat qua kostprijs het voordeligste alternatief is. In het licht van een investering op lange termijn worden de toetredingskosten gespreid over een voldoende aantal jaren, zodat ze uiteindelijk belachelijk laag lijken. De andere kosten drukken uiteraard op het rendement, maar als dat voldoende hoog ligt, dan zal de factuur erg licht worden. De kwaliteit van het rendement van een fonds, gemeten aan de hand van de historische return (vergeleken bij de referentie-index) in functie van de volatiliteit, moet voorrang krijgen op de kostenstructuur. De beste fondsen die in internationale aandelen hebben geïnvesteerd, haalden de voorbije drie jaar een rendement van ongeveer 20% à 25%. De slechtste hebben daarentegen verliezen van dezelfde orde van grootte neergezet. Kortom, de prijs die moet worden betaald voor een onaangepaste investeringsstrategie ligt doorgaans hoger dan het bedrag dat met lagere kosten kan worden bespaard.
Overigens is het verkeerd om ervan uit te gaan dat fonds-fondsen, met andere woorden sicavs die investeren in andere sicavs, alleen maar zorgen voor een inflatie van de kosten. De fonds-fondsen worden door professionals beheerd, die een beroep doen op instrumenten waartoe de particulieren geen toegang hebben. Tot die instrumenten behoren de gezaghebbende studies en basisgegevens van de onderzoeksfirma Fitzrovia. Die onderneming heeft een uiterst doeltreffend hulpmiddel ontwikkeld om de kosten op te sporen die in werkelijkheid door een sicav worden opgeslokt. Daarbij gaat het meer bepaald om de Total Expense Ratio (TER), een percentage dat in één keer alle jaarlijkse kosten samenvat die door het fonds worden opgesoupeerd. Fitzrovia monitort ongeveer 30.000 fondsen in dertig landen. De beheerder van een fonds-fonds kan dus rekening houden met de TER bij de keuze van de fondsen die hij in zijn portefeuille opneemt, met de bedoeling de weerslag van de kosten zo klein mogelijk te houden.
Nog niet echt overtuigd? Laten we eindigen met een concreet voorbeeld dat de impact van de kosten op termijn illustreert. Neem bijvoorbeeld een investering van 5000 euro die over twintig jaar met 7% per jaar aangroeit. Het eindbedrag zal dan 19.348 euro zijn zonder jaarlijkse kosten; 16.036 met een TER van 1%; en slechts 10.956 euro met een TER van 3%.
Philippe Tomberg [{ssquf}]
De wereld van de fondsen en sicavs is nogal wazig: het is niet eenvoudig om te bepalen wie de goedkoopste is.
Een goede raad: hou de fondsen voldoende lang aan om het totaal van de kosten over een langere periode te spreiden.
De kwaliteit van het rendement van een fonds moet ondanks alles voorrang krijgen op de kostenstructuur.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier