BELASTINGEN. Mooie studie, foute konklusies

Na de devaluatie-miskleun laat de Nationale Bank eindelijk weer eens wat degelijk studiewerk uitlekken. Deze keer wordt David Ricardo, de eerste ekonoom der ekonomen, van stal gehaald. Spijtig genoeg zijn de beleidskonklusies eens te meer puur politiek ingekleurd.

De Europese Monetaire Unie (EMU) komt er misschien en in ieder geval ten vroegste in 1999. Sedert de afvoering van 1997 als EMU-startdatum orakelen Philippe Busquin en zijn Parti Socialiste voortdurend dat de regering nu inzake saneringsdrift wel even de riem kan afgooien. Le retour du coeur, zoals dat met veel elektorale fijnzinnigheid wordt genoemd.

Voor deze stelling krijgen de Waalse socialisten nu steun uit een totaal onverwachte hoek, namelijk die van de Nationale Bank van goeverneur Fons Verplaetse. In de stilaan saaie, want zo voorspelbare soapopera Centrale Bank spreidt bedje voor regering lekte vorige week nog maar eens een studie van onze Nationale Bank uit (zie ook Feiten en Kommentaar). De titel van het dokument “De invloed van overheidstekorten op de private konsumptie : Ricardiaanse ekwivalentie in België ? ” wordt in de studie alvast positief beantwoord. Het begrip Ricardiaanse ekwivalentie gaat terug tot een van de belangrijkste figuren uit de geschiedenis van de ekonomische wetenschap, de Brit David Ricardo (1772-1823, zie ook kader : David Ricardo was een reus).

Laten we er geen twijfel over bestaan : de studie van de Nationale Bank haalt op teoretisch-akademisch vlak een behoorlijk niveau, al blijven er toch belangrijke lacunes. Door haar kwaliteit staat deze studie in schril kontrast met het wansmakelijke devaluatie-geval van enkele weken geleden. Om de onzin van een devaluatie aan te tonen, wierp de NBB toen schaamteloos elke vorm van wetenschappelijke ernst en empirische eerlijkheid overboord. Ditmaal zit alles degelijk in elkaar tot net vòòr de beleidskonklusies.

HET MAAKT NIETS UIT.

Uitgaande van enkele zeer strakke hypotesen (cfr. infra) toont de teorie van de Ricardiaanse ekwivalentie (RE) aan dat veranderingen in de belastingen geen invloed uitoefenen op de partikuliere bestedingen, en dus ook niet op het globaal voortgebrachte spaarvolume, de investeringen en de lopende rekening van de betalingsbalans. Toegespitst op konsumenten komt de basisidee achter RE erop neer dat, gegeven een bestaande stroom aan overheidsuitgaven, de konsumenten hun spaargedrag en niet hun bestedingen zullen aanpassen bij veranderingen in de belastingvoeten. Het is op dit punt dat de NBB-studie steun verleent aan het PS-verlangen om het saneringsvuur op een heel laag pitje te zetten.

Op basis van de RE-teorie gaan die konsumenten er immers van uit dat bijvoorbeeld een belastingverlaging nu aanleiding zal geven tot een belastingverhoging in de toekomst, daar die belastingverhoging noodzakelijkerwijze gepaard gaat met de kreatie van schuld. Het RE-model veronderstelt immers dat de uitgaven van de overheid ongewijzigd blijven. Het maakt dan ook weinig uit of de overheid voor de dekking van haar financieringsbehoeften schulden maakt dan wel de belastingen verhoogt.

Zoals al aangegeven, gaat het RE-model uit van enkele strakke hypotesen, overigens netjes aangegeven in de studie van de Nationale Bank. Elk van deze hypotesen is nodig om tot de eerder geciteerde straffe konklusie van de Ricardiaanse ekwivalentie te kunnen komen.

– De eerste hypotese luidt dat de private personen dezelfde tijdshorizon hanteren als de overheid.

– De tweede hypotese stelt dat de financiële markten zodanig werken dat iedereen die zijn spaargedrag aanpast aan veranderingen in de geheven belastingen en daardoor in situaties kan komen dat hij/zij moet kunnen ontlenen, effektief ook kan ontlenen. Dat wil zeggen, individuen met behoefte aan ontlening tegen toekomstig inkomen kunnen bij de financiële instellingen terecht, een hypotese die al in 1979 fel werd aangevochten door Nobelprijswinnaar James Tobin.

– De derde hypotese van het RE-model postuleert dat individuen het te betalen bedrag aan belastingen niet kunnen beïnvloeden door wijzigingen in hun gedrag.

– De vierde en laatste hypotese van het RE-model veronderstelt een wereld van volmaakte zekerheid. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze laatste hypotese minder verstorend werkt dan de derde over het gedrag van individuen bij belastingwijzigingen.

SELEKTIEF.

Onderzoek naar de vraag of de RE-teorie ook bevestiging krijgt in de cijfers van de reële ekonomische evolutie gebeurde tot nu toe vooral in de Verenigde Staten. Studies van zwaargewichten als Martin Feldstein (1982) en James Poterba en Lawrence Summers (1987) wijzen het bestaan van Ricardiaanse ekwivalentie af. Douglas Bernheim leidde voor de Macroeconomics Annual (1987) van het National Bureau of Economic Research uit het bestaande researchmateriaal af dat “een globaal beeld naar voren komt waaruit blijkt dat het bestaan van een Ricardiaanse situatie erg onwaarschijnlijk is”. De Feldstein-studie noch die van Poterba en Summers krijgen enige aandacht in de studie van de Nationale Bank.

Voorts vertoont de gebruikte metodologie toch belangrijke tekortkomingen. Zo is de specifikatie van de nutsfunktie die konsumenten zullen trachten te maximalizeren zeker voor kritiek vatbaar. Tevens veegt men qua belastingen en konsumptie alles al te simpel op één hoopje. In een land met loonindexering zoals België staat het immers buiten kijf dat verandering van de direkte dan wel indirekte belastingen een heel verschillende impact heeft op het gedrag van de konsument. Daarnaast lijkt het nogal voor de hand te liggen dat de verbruiker andere maatstaven hanteert voor lopende, dagdagelijkse konsumptie-uitgaven dan voor duurzame konsumptiegoederen als bijvoorbeeld een auto of een nieuw salon. Deze belangrijke nuanceringen blijven volkomen achterwege in de NBB-studie.

Het lijkt dan ook precair om uit deze NBB-studie de konklusie te trekken dat een belastingverhoging niet of weinig deflatoir werkt, dat wil zeggen globaal genomen geen al te negatieve impact zal uitoefenen op de totale vraag die zich in de ekonomie zal manifesteren. De studie besluit overigens met de opmerking dat, hoewel ze strikt genomen geen konklusies toelaat over een restriktief uitgavenbeleid, met name het Ierse voorbeeld aangeeft dat terugdringing van de uitgaven helemaal geen negatieve impact op de ekonomische groei hoeft te hebben, integendeel zelfs.

JOHAN VAN OVERTVELDT

FONS VERPLAETSE (NATIONALE BANK) Steun voor de “lange-baanvisie” van Busquin en de PS.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content