Banken draaien de geldkraan dicht

Steeds meer Vlaamse bedrijven hikken tegen een duurder bankkrediet aan. Als ze er al één krijgen tenminste, want banken staan hoegenaamd niet meer te springen om nog kredieten te verlenen. Wat is er aan de hand? En wat zijn de gevolgen voor het bedrijfsleven? “Ik zou vandaag gewoonweg niet meer in staat zijn om een tweede Koramic uit te bouwen,” beseft Christian Dumolin.

De voorbije drie maanden heeft de economische wereld een echte gedaanteverwisseling ondergaan. Wie eind vorig jaar waarschuwde voor een aantal donkere wolken aan de economische hemel kreeg onmiddellijk de omschrijving hypochonder opgekleefd. Als vandaag nog iemand een optimistische noot durft te laten weerklinken, krijgt hij in onverbloemde taal te horen dat hij zich eens moet laten nakijken.

Zo snel slaan de zaken blijkbaar om in de nieuwe economie. De beurzen klapten in elkaar, de Amerikaanse economie glijdt in een (diepe) recessie, Japan blijft groei-onbekwaam, de Europese conjunctuurindicatoren – met de Duitse voorop – zakken in elkaar, de Europese Centrale Bank (ECB) weigert nog altijd halsstarrig om de rentevoeten te laten dalen (zie Opinie, blz. 127), en ook het consumentenvertrouwen dreigt weg te spoelen. Bovendien worden ondernemingen de jongste weken geconfronteerd met een nieuwe dreiging: kredietschaarste.

Gedaan met risicovolle kredieten

KBC-topman Remi Vermeiren stelde enkele weken geleden als eerste en in de voorwaardelijke wijs het probleem aan de orde. Intussen heeft de kredietschaarste zich als een inktvlek doorheen het Belgische ondernemingslandschap verspreid. Zo richtte bijvoorbeeld de Limburgse Kamer van Koophandel al een aparte cel op die zich specifiek op dit probleem zal storten.

Het fenomeen kredietschaarste uit zich op twee wijzen:

Ten eerste voeren de financiële instellingen de marges die zij bovenop hun basisrentevoeten kleven gevoelig op. Voor ondernemingen gaat het vooral om de marges op kaskrediet, de voorschotten op vaste termijn en de investeringskredieten. Het was geen toeval dat de banken naar aanleiding van de Batibouw-beurs zich voor het eerst in jaren niet in een uitputtende concurrentieslag rond tarieven voor hypothecaire leningen begaven. Ook de consument betaalt dus mee de rekening.

Ten tweede gaan de banken de jongste tijd veel selectiever tewerk bij het inschatten van risico’s die zij lopen bij hun kredietverlening. Concreet stellen zij zich niet alleen veel terughoudender op bij het toekennen van nieuwe kredieten, ze maken ook werk van de afbouw van bestaande kredietlijnen. Per definitie staan daarbij weinig renderende en/of risicovolle kredieten voorop.

“De redelijkheid is ver te zoeken”

Voor de ondernemingen vormt deze sluipende kredietschaarste een niet te onderschatten probleem, zegt Kris Peeters. “De tijd dat je vrij makkelijk kredieten kon lospeuteren bij de banken is voorbij,” zegt de algemeen secretaris van de organisatie van zelfstandige ondernemers Unizo. “Banken vragen vandaag stevige waarborgen en dekken zich in. Als startende ondernemer moet je al over een klein patrimonium beschikken om nog aan de bak te komen. De fusiebeweging binnen de banksector dreigt zich tegen de klanten te keren. Vandaag is alleen Bank van Breda nog een typische KMO-bank. Fortis bijvoorbeeld stelt zelfs uitdrukkelijk extra voorzichtig te willen omgaan met ondernemingskredieten. De redelijkheid is soms ver te zoeken.”

KMO’s zouden natuurlijk over de grenzen kunnen gaan kijken voor hun kredietbehoeften. Alleen zijn er maar weinig Vlaamse bedrijfsleiders die dat ook echt doen. “Meer concurrentie uit het buitenland zou de Belgische banken onder druk zetten om niet te overdrijven in hun terughoudendheid ten aanzien van ondernemingskredieten,” aldus Peeters.

Ook Christian Dumolin ( Koramic, Trustcapital Partners en lid van de regentenraad van de Nationale Bank) ziet een funadamenteel probleem: “De banken willen zoveel mogelijk risico’s vermijden en verstrakken daarom hun kredietverlening. Bovendien willen ze ook marges, want hun rendabiliteit moet de hoogte in.” Dumolin heeft naar eigen zeggen sterk de indruk dat kredietbeslissingen steeds verder van de kredietvrager worden genomen, dat de besluiten almaar meer tot stand komen op basis van de koele cijfers en niet op basis van de kennis van het bedrijf. Of zoals hij het verwoordt: “Banken hebben steeds meer oog voor het vlees en de salade in het bord en almaar minder voor de kok – zijnde de bedrijfsleider – en de keuken.”

Christian Dumolin zegt dat hij vandaag geen tweede Koramic meer zou kunnen uitbouwen. “Onze expansie steunde in belangrijke mate op kredietfinanciering vanuit de bankwereld. Ik zie hier een fundamenteel probleem dat zich vooral bij ondernemingen met een omzet tussen de 1 en de 2 miljard zal aandienen. Waar moeten zij voor hun financiering terecht? Het gaat hier nochtans om de bedrijven die in principe onze volgende generatie van grote ondernemingen zou moeten worden.”

Twee groepen bedrijven lijken volgens Dumolin buiten schot te blijven. Enerzijds de kleinere ondernemingen met een aanzienlijke cashflow en anderzijds de grote bedrijven die wereldwijd opereren. Christian Dumolin besluit: “De banken moeten eens goed nadenken waar ze mee bezig zijn. Nemen ze hun bocht niet al te snel? Zij dragen een grote verantwoordelijkheid.”

Bedrijven moeten noodgedwongen rationaliseren

Bankkredieten blijven inderdaad een belangrijke financieringsvorm voor ondernemingen. Niet-financiële bedrijven financieren naar schatting tot 50% met bankkredieten. Naarmate de schaal van de onderneming daalt, loopt dit percentage nog op (zie kader: Kredietslokkers). Logisch, want kleinere expanderende ondernemingen – met klein bedoelen we alle bedrijven met een omzet beneden 1 miljard frank – kunnen nauwelijks een beroep doen op de opties ‘beursgang’ en ‘rechtstreekse toegang tot de kapitaalmarkt’ via bijvoorbeeld een uitgifte van obligaties. Bovendien nam de jongste tijd ook op deze markten de bereidheid tot het verschaffen van risiscodragend kapitaal gevoelig af. De verschaffers van risicokapitaal zijn de voorbije maanden immers massaal in hun schulp gekropen, gelouterd als ze zijn door de rake klappen die ook zij hebben moeten incasseren.

Voor de ondernemingen komt de kredietschaarste bovenop de achteruitgang van de economische activiteit, een ontwikkeling die zich nog zal versterken. Het staat buiten kijf dat de winstgevendheid van de bedrijven hieronder zal lijden, wat dan weer negatief zal inwerken op hun autofinancieringscapaciteit, namelijk het vermogen van de ondernemingen om zonder extern aangetrokken financieringsmiddelen te functioneren. Kostenbesparingen, rationaliseringen en het opbergen van nieuwe initiatieven vormen het onvermijdelijke gevolg.

Hoe kon het zover komen?

Wat maakte dat de houding van de financiële instellingen ten aanzien van vooral ondernemingskredieten op enkele maanden zo sterk is veranderd? Het antwoord op deze vraag bestaat uit een structurele, een conjuncturele en een institutionele component.

Eén: structureel. Binnen de Belgische financiële wereld staat – zeker bij de grootbanken – de problematiek van de rentabiliteit van de kredietverlening aan ondernemingen al jaren bovenaan de agenda. Vooral de rentemarge evolueerde voortdurend in dalende richting. Deze rentemarge is het verschil tussen enerzijds de rentevergoeding die financiële instellingen moeten betalen voor het aantrekken van werkmiddelen (deposito’s, spaarboekjes, kasbons…) en anderzijds de rentevergoeding die zij zelf kunnen incasseren via hun kredietverlening aan onder meer ondernemingen.

Door de scherpe onderlinge concurrentiestrijd tussen de banken konden vooral grote ondernemingen voorwaarden bedingen die de banken uiteindelijk geld kostten in plaats van opbrachten. Bovendien viel het de banken almaar moeilijker om bij de kredietverlening de hand te leggen op bijkomende waarborgen ter dekking van het risico (onder meer hypotheek, pand handelsfonds, borgstelling). De jongste jaren sijpelden de koopjesvoorwaarden ook door tot bij de middelgrote en alerte kleinere bedrijven. Onder meer omdat men binnen de financiële instellingen het verzetten van grote volumes ook belangrijk achtte, bleef deze verlieslatende, of in ieder geval slechts marginaal rendabele molen lang doordraaien. Dat deze situatie niet open en bloot aan de oppervlakte kwam in de externe rapportering van de banken had alles te maken met het bestaan van kruissubsidiëring – namelijk het feit dat andere afdelingen en activiteiten wél een aardige cent in het laatje brachten.

Niet onbelangrijk als structureel achterliggend gegeven bij de recente tendens tot kredietschaarste is wat er de voorbije jaren gebeurde op het vlak van de publieke financiën in België. Niet alleen verdween – voorlopig – het lopende tekort op de begroting zo goed als volledig, ook de wijze waarop de overheid de financiering van haar obligaties en schatkistcertificaten organiseerde, veranderde grondig. Sinds de ingrijpende hervormingen van begin 1991 speelt hier volop de concurrentie. Voordien vormden de Belgische banken – deels op vraag van onze kredietbehoeftige overheid – een kartel dat riante condities kon bedingen bij de plaatsing van overheidspapier. Vandaag kunnen de topbankiers alleen nog dromen van hoge marges en weinig risico’s.

Vanzelfsprekend spelen deze factoren al geruime tijd in de financiële wereld. Welke catalysatoren zorgden er voor dat deze problematiek net in de eerste maanden van 2001 vooral de grootbanken in België en bloc ertoe aanzette om hun strategie fundamenteel te wijzigen?

Twee: conjunctureel. Onder de omschrijving conjunctuur horen drie subelementen thuis die via diverse kanalen op elkaar inwerken: de conjunctuur op zich, de accidents de parcours en de eigen onvoorzichtigheid.

– Inzake conjunctuur kunnen we kort zijn. Zoals voor nagenoeg alle andere bedrijven zorgt ook bij de banken een verslapping van de economische activiteit voor een deuk in de winstcijfers. De mogelijkheden tot rendabele kredietverlening met weinig risico verminderen sowieso in een periode van economische teruggang.

– Voor de deuk in de winstcijfers zorgen in ieder geval de accidents de parcours, namelijk de kredietdossiers die faliekant uitdraaien. Wat het volume aan af te schrijven dossiers betreft, kregen de Belgische banken met Fortis, KBC, Dexia en Artesia op kop, de jongste maanden de volle laag. Ophefmakende dossiers zoals bijvoorbeeld Lernout & Hauspie en Real Software vormen daarbij, zo geven diverse topbankiers in informele contacten aan, slechts het topje van de ijsberg.

Druppelsgewijs voelen de Belgische financiële instellingen ook de impact van de kredietgekte die al enkele jaren op mondiaal vlak de boventoon voert voor alles wat te maken heeft met kredieten aan telecommunicatie- en telefoniebedrijven enerzijds, en met fusies en overnames anderzijds. De hallucinante schuldenberg van France Télécom van méér dan 60 miljard euro (ter vergelijking: dit is bijna een kwart van het totale Belgisch Nationaal Product) is ter zake illustratief maar helaas niet alleenstaand. De Belgische bankwereld moest de voorbije maanden in diverse dossiers letterlijk tientallen miljarden frank aan kredietverliezen doorspoelen.

– Minder bekend maar daarom niet minder belangrijk als conjunctureel onderdeel van de tendens tot kredietschaarste is de eigen onvoorzichtigheid van de financiële instellingen. Trends kon in dit verband een nog niet gepubliceerde analyse van de diensten van de ECB inkijken. Daaruit blijkt dat de banksector binnen de eurozone tussen 1995 en 1999 de rentabiliteit van het eigen vermogen nagenoeg kon verdubbelen tot 10%, hoewel de kosten van overnames en fusies over het algemeen veel groter blijken uit te vallen dan aanvankelijk begroot.

De belangrijkste factor die de banksector toeliet om de markten in vervoering te brengen met zo’n opvallende stijging van de rentabiliteit bestond erin dat men de provisioneringen verhoudingsgewijs gevoelig terugschroefde. Provisioneringen slaan op de reserves die banken aanleggen voor kredietdossiers die mogelijk slecht zullen aflopen (en een zeker percentage van de kredieten loopt altijd slecht af). De ECB-gegevens die we konden inkijken, hebben betrekking op het geheel van de eurozone maar, zo luidt het bij de eerbiedwaardige instelling in Frankfurt, er is geen enkele reden om aan te nemen dat België een uitzondering zou vormen op deze regel.

In betere economische tijden durven banken wel eens vaker onvoorzichtig te zijn. Maar ditmaal, zo vernamen we bij de ECB, deed die beweging zich vrij scherp voor. Boekhoudkundig beschikken de individuele banken over diverse technieken om die relatieve vermindering van de provisioneringen te verdoezelen in hun rapportering voor het brede publiek. Wanneer men dan als bank na een periode van verminderde reserveaanleg plots met enkele dossiers wordt geconfronteerd die in het gezicht uiteenspatten, ontstaat een soort overreactie. De verliezen moeten zo snel mogelijk worden goedgemaakt. Vanuit het centrale directiecomité vertrekt dan een kramp die zich in een mum van tijd tot in het kleinste kantoor laat gevoelen. Ook deze reflex is zo oud als het bankiersberoep zelf.

Drie: institutioneel. De institutionele factor die vandaag een belangrijke impact uitoefent op de strategie van de banken slaat op het zogenaamde Basel II-akkoord, dat in principe tegen 2004 van kracht wordt. Deze overeenkomst, uitgewerkt door de Bank voor Internationale Betalingen (BIB), regelt de wijze waarop financiële instellingen met de kredietrisico’s dienen om te gaan. Uitgangspunt is altijd de vraag over hoeveel eigen vermogen de banken moeten beschikken in functie van de risicograad van hun uitstaand kredietvolume. De financiële sector beter bestand maken tegen schokken allerhande vormt de finaliteit van deze regels. Het gaat hier om een vrij complex en technisch gegeven, wat ons verplicht tot schematisering en vereenvoudiging.

Tot nu toe golden essentieel twee regels. Ten eerste: tegenover kredietverlening aan overheden met een solide rating hoefde geen eigen vermogen te staan. Voor andere soorten van kredietverlening legde Basel I op dat het eigen vermogen van de banken minimaal 8% moest bedragen van het uitstaande kredietvolume.

In Basel II blijft de nulnorm ten aanzien van overheden ongewijzigd. Ook de norm van 8% eigen vermogen ter dekking van de overige kredieten blijft onverkort van kracht.

De basis waarop men die 8% moet toepassen, wijzigt echter grondig. Het grote verschil ontstaat op het vlak van kredietverlening aan ondernemingen. Kredieten aan bedrijven met een A-rating moet men slechts naar rato van 50% – en in bepaalde gevallen zelfs minder – opnemen in de risicocalculatie. Voor kredieten aan ondernemingen met een minder goede internationale risicoquotering (bijvoorbeeld B-) moeten de banken echter 150% van de kredietverlening doorrekenen.

Hoewel nog niet alles hermetisch vastligt, dreigt toch een flink gedeelte van de Vlaamse ondernemingen onder de 150%-regel te vallen. Een ongewijzigd kredietvolume voor dit type van bedrijven verplicht de banken dus tot een verhoudingsgewijs hoger eigen vermogen als ze aan de Basel II-normen willen voldoen. Zeker met de huidige omstandigheden op de geld- en kapitaalmarkten vormt eigen vermogen een schaars goed waarmee de bezitter omzichtig moet omgaan. De Belgische banken zijn dat duidelijk van plan, al mogen we niet iedereen over dezelfde kam scheren.

Voor de financiële instellingen die de hierboven geschetste problematiek behoorlijk onder controle hebben, zouden wel eens gouden tijden kunnen aanbreken. Collega’s daarentegen die de criteria voor kredietverlening aan bedrijven al te rigide moeten toepassen, zouden wel eens lange tijd voor een gesloten ondernemingsdeur kunnen blijven staan.

Johan Van Overtveldt Piet Depuydt Hans Brockmans Michèle Van der Plaetsen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content