14 economen vertellen wat Verhofstadt dringend moet doen
De sociale partners hebben een gezamenlijke verklaring opgesteld over de Belgische concurrentiekracht. De regering-Verhofstadt moet nu volgen met maatregelen. 14 economen leverden aan Trends de bouwstenen voor het herstelplan.
De Belgische concurrentiekracht herstellen houdt meer, véél meer in dan louter de loonkosten matigen. De weg naar herstel loopt bijvoorbeeld via lagere overheidsuitgaven, die dan ook nog eens van een betere kwaliteit moeten zijn, of via langer werken en meer investeren. Trends verzamelde de analyse van veertien knappe economische koppen (zie kader: De 14 topadviseurs), verzameld rond zeven werven.
Werf 1: de loonkostenhandicap
De feiten:
De loonkostenhandicap van België neemt in de periode 2005-2006 met 2 procentpunt toe en bedraagt in totaal ongeveer 10 % tegenover de drie belangrijkste handelspartners.
De analyse:
Paul De Grauwe. “Wanneer we alle landen waarmee we handeldrijven in de analyse betrekken, dan blijkt onze stijgende loonhandicap een fabeltje. Het komt de werkgevers natuurlijk goed uit om dit liedje elk jaar te herhalen. Wat ze eigenlijk bedoelen, is dat ze meer winst willen maken. En dat op een moment waarop de winsten van de bedrijven gunstig evolueren.”
Luc Voets. “De loonafwijking bedraagt 2,9 % over de periode 1997-2006, waarvan 2 % (periode 2005-2006) zeker overschat is. De effectieve loonontwikkeling in Duitsland en Nederland zal waarschijnlijk hoger liggen dan geraamd en de inflatie zal zeker lager liggen. België kan aan concurrentiekracht winnen door een lagere inflatie na te streven via een verlaging van de elektriciteitsprijzen, de banktarieven en sommige verzekeringspremies, en via het intomen van de huurprijzen. Een redelijke verhoging van de reële koopkracht kan dan gecombineerd worden met lage nominale loonsverhogingen.”
Freddy Heylen. “Het model van competitieve loonmatiging lijkt voorbijgestreefd. Het dwingt handelspartners om hetzelfde te doen. Uiteindelijk heeft iedereen loon ingeleverd en lasten op arbeid verlaagd, maar niemand is competitiever geworden. Het kan anders. In landen als Ierland, Zweden en Finland zijn de loonkosten per uur de voorbije tien jaar beduidend sterker gestegen dan in België. Toch behoren die landen tot de meest competitieve economieën ter wereld. De klemtoon ligt in die landen veel meer op innovatie en productiviteit.”
Luc Everaert. “De kern van het probleem is de neiging om loononderhandelingen af te stemmen op maximalisatie van de lonen voor wie al een job heeft in plaats van op het zoeken naar een job voor wie nog zonder zit. De sociale partners moeten dringend die focus veranderen. De indexering moet worden afgeschaft.”
Jef Vuchelen. “De huidige loonkostenhandicap is te groot om op een zachte wijze weg te werken. Een schoktherapie is noodzakelijk. Die moet op een zeer korte periode een groot deel van de handicap wegwerken. Dat vereist een inspanning van iedereen: van de vakbonden (en werknemers) via een verlaging van de nettolonen, van de overheid via een verlaging van de socialezekerheidsbijdragen en van de werkgevers via het onvolledig wegwerken van de handicap en via engagementen voor tewerkstelling.”
Herman Daems. “De loonmatiging drukt de groei van het beschikbare inkomen. Vanuit sociaal standpunt kan dat spanningen opleveren en voor de ondernemingen die voornamelijk aan de binnenlandse markt leveren kan dat groeibeperkend werken. Maar dat is denken op korte termijn. Op lange termijn hebben we vooral de Europese markten en de verre markten nodig. Vanuit Vlaanderen zullen we daar alleen maar competitief kunnen zijn als we niet duurder zijn dan onze buurlanden.”
Remy Salters. “De indexering is uniek. Ze holt de competitiviteit uit en vermindert de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. De gerealiseerde loonmatiging is geen slechte prestatie, omdat België zichzelf vergelijkt met Duitsland. De huidige loonontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de kredietwaardigheid van België.”
Ivan Van de Cloot. “We hebben een wet op het concurrentievermogen en moeten ze gewoon toepassen. De wet voorziet dat historische overschrijdingen in een volgend akkoord worden gecorrigeerd.”
Bart Van Craeynest. “De voorgestelde all-inakkoorden zullen al bij al weinig beterschap brengen. De klemtoon kan beter verschuiven naar volledig vrije onderhandelingen op ondernemingsniveau (wat ook betekent zonder automatische indexering).”
Caroline Ven. “Dé belangrijkste en meest duurzame bepalende factor voor een toename van het beschikbare inkomen in een economie is jobcreatie. Hoewel loonstijgingen op korte termijn de koopkracht van de gezinnen doen toenemen, remmen zij op middellange en lange termijn de werkgelegenheid af, zodat de effecten per saldo zelfs negatief zijn. Een reële toename van de loonkosten per werknemer met 1 % leidt op middellange termijn tot een daling van de werkgelegenheid in de privé-sector met 0,4 % en op lange termijn met 1 %.”
Etienne de Callataÿ. “Voor loonmatiging zijn er verschillende pistes: langere werkuren, lagere sociale bijdragen voor alle bedrijven, hervorming of afschaffing van de loonnorm van 1996, decentralisatie van de loononderhandelingen naar de bedrijven, flexibilisering van de lonen, geen automatische loonaanpassing op basis van leeftijd of anciënniteit.”
Eric Chaney. “Loonmatiging versterkt de competitiviteit ten opzichte van de buurlanden, maar zo ga je de concurrentie uit China of India niet te lijf. Trouwens, België heeft in vergelijking met de buurlanden geen competitiviteitsprobleem. Maakt u zich daarover geen zorgen. Dat verhaal is verzonnen en het debat is overtrokken. De handelsbalans verslechtert? Die evolutie is voor 90 % te verklaren door de stijging van de invoer.”
De conclusie:
De loonhandicap moet volgens sommigen weggewerkt worden via correcties op de toekomstige loonstijgingen, de afschaffing van de indexering en lastenverlagingen. Volgens anderen is er geen sprake van een loonhandicap.
Werf 2: onze exportprestaties
De feiten:
De uitvoer groeit onder impuls van een swingende wereldeconomie, maar wel minder snel dan de exportmarkten. België verliest dus marktaandeel, vooral in de industrie, en dreigt de technologische trein te missen.
De analyse:
Caroline Ven. “Het verlies aan marktaandeel heeft verschillende oorzaken. Ten eerste maakt de sterkere stijging van de loonkosten onze producten relatief duurder. Ten tweede is de Belgische export vooral gericht op West-Europa, waar de economische groei minder groot is dan elders. Ten derde hebben we ons gespecialiseerd in eerder traditionele halffabricaten en minder in bijvoorbeeld ICT, waarnaar de vraag veel sterker is gestegen.”
Bart Van Craeynest. “Tegen de achtergrond van de opkomende markten is een verlies aan marktaandeel in bepaalde sectoren een normale ontwikkeling. Volgens OESO-cijfers verliezen zowat alle klassieke industrielanden marktaandeel. Het is wel verontrustend dat over de voorbije tien jaar in Europa enkel Italië slechter scoort dan België.”
Paul De Grauwe. “Wanneer de rest van de wereld sneller groeit dan wij, dan is het onvermijdelijk dat onze exportmarktaandelen dalen. Bewijst dat een verlies aan competitiviteit? Neen.”
Geert Noels. “Onze economie is welvarend geworden door de buitenlandse handel. Telkens we op dat domein verzwakten, was dat een goede indicatie van algemene economische problemen. We moeten een voorbeeld nemen aan Duitsland, dat in de voorbije vijf jaar zijn competitiviteit verbeterd heeft en sindsdien 10 % marktaandeel heeft teruggewonnen.”
Luc Voets. “We moeten meer aanwezig zijn op de opkomende markten (Azië, Oost-Europa…) met kwalitatief hoogstaande producten. Vandaag wordt slechts 6 % van de omzet van Belgische bedrijven in de verwerkende nijverheid gerealiseerd door producten die nieuw zijn voor de markt. In Finland is dat 24 %.”
Herman Daems. “Het herstel van de marktpositie in de wereldmarkten kan alleen maar komen van hoogtechnologische en creatieve producten. Veelal zal het gaan om zeer geavanceerde software zoals die gemaakt wordt door LMS, Metris of om hoogtechnologische design van producten in telecom (Option) of medische technologie.”
Jan Smets. “Het is niet onmogelijk dat de huidige activiteitsversterking in onze traditionele Europese afzetmarkten gunstig zal inwerken op de vraag naar halffabricaten, waarin wij ons gespecialiseerd hebben. Dat doet niets af van de noodzaak om competitief te blijven, te innoveren en zo niches te vinden met een grotere toegevoegde waarde.”
De conclusie:
Een achteruitgang van het marktaandeel op de exportmarkten is normaal. Meer inzetten op hoogtechnologische en creatieve producten is wel een noodzaak.
Werf 3: werkgelegenheid en arbeidsmarktbeleid
De feiten:
De werkgelegenheidsgraad blijft hangen rond 61 %, terwijl we snel naar 68 à 70 % moeten. De economie is iets arbeidsintensiever geworden, maar de werkloosheid stijgt nog. Een soepelere arbeidsmarkt lijkt wel het monster van Loch Ness. Het Generatiepact is een eerste (kleine) stap om vooral meer ouderen en jongeren aan de slag te krijgen.
De analyse:
Jan Smets. “De belangrijkste zwakte van de Belgische economie is de zeer gebrekkige werking van de arbeidsmarkt. Om dat te verhelpen, zijn drie beleidsassen nodig: loonkostenbeheersing, het wegwerken van de talrijke mismatches op de arbeidsmarkt en een sterkere participatie van ondervertegenwoordigde groepen zoals lager geschoolden, jongeren, 55-plussers en allochtonen. Het Generatiepact is een onontbeerlijke trendwijziging. Om de jobachterstand op Europa weg te werken, zal echter onverdroten verder aan de weg moeten worden getimmerd. Dat wordt een opgave voor járen.”
Geert Noels. “Een van de belangrijkste oorzaken van de te lage activiteitsgraad is de erg lage tewerkstellingsgraad bij migranten. Op dat vlak scoort België veel slechter dan de buurlanden. Op termijn is een systeem van positieve discriminatie gekoppeld aan verplichte opleidingen bijna onvermijdelijk. Anders riskeren we Franse toestanden.”
Remy Salters. “Het Generatiepact is geen gigantische stap voorwaarts, maar is wel een belangrijk signaal dat verdere hervormingen wenselijk zijn. De maatregelen om de werkgelegenheid op te trekken, hebben tot nu toe altijd geld gekost. Dat is een dure politiek, terwijl ook andere maatregelen mogelijk zijn.”
Bart Van Craeynest. “Essentieel zijn de afbouw (of zelfs afschaffing) van de talrijke vervroegde uittredingsmogelijkheden en het doorbreken van de link tussen loon en anciënniteit. Het Generatiepact brengt op deze vlakken erg weinig bij. Daarnaast zullen een algemene verlaging van de lasten op arbeid en een hervorming van het uitkeringsstelsel (onder andere werkloosheidsuitkeringen beperken in de tijd) bijdragen tot een betere werking van de arbeidsmarkt.”
Jef Vuchelen. “Het Generatiepact is bijna zeker onvoldoende. We moeten vervroegde uittreding stoppen. Dat betekent het afschaffen van het brugpensioen en dan verlenging van de pensioenleeftijd. Verder moeten we een grotere verantwoordelijkheid leggen bij werklozen en de werkloosheidsvergoeding afhankelijk maken van inspanningen om werk te vinden.”
Luc Voets. “De ontwikkeling van de tewerkstelling is in België gunstiger dan het gemiddelde in de drie buurlanden, zowel qua personen (sinds 2003), als qua gewerkte uren (sinds 2001). Ondernemingen moeten kortetermijnstrategieën voor winstmaximalisatie vervangen door langetermijnstrategieën waarin opleiding, leeftijdsbewust personeelsbeleid, innovatie, mobiliteit en dies meer aan bod komen.”
Ivan Van de Cloot. “De werkgelegenheidsgraad zou de komende jaren automatisch moeten oplopen door het opschuiven van de cohorte arbeidsparticiperende vrouwen en een hogere scholingsgraad. Nochtans zijn beide evoluties niet gegarandeerd. Ik geloof dat vele extra jobs gecreëerd kunnen worden als het stigma op deeltijds werken wegvalt. Nederland kan ons op dit punt nog altijd veel leren.”
De conclusie:
Het Generatiepact is een trendwijziging, maar volstaat niet. Vervroegde uittreding moet verder bemoeilijkt worden. De arbeidsmarkt moet versoepeld worden.
Werf 4: de overheidsfinanciën
De feiten:
De begroting is in evenwicht en de staatsschuld daalt. Dat geeft vertrouwen aan de gezinnen. De begrotingsoverschotten die nodig zijn om de vergrijzing te betalen, zijn er echter (nog) niet. Eenmalige maatregelen en creatief boekhouden smukten het resultaat op.
De analyse:
Luc Everaert. “Het staat buiten kijf dat de voorbije vijf jaar de begrotingen in evenwicht de economie bijzonder deugd hebben gedaan. De dalende interestlasten moeten echter eindelijk opzijgezet worden om overschotten mogelijk te maken. Dat beleid is er niet. Er is al te veel van de interestbonus uitgegeven. En te veel eenmalige maatregelen brengen toekomstige uitgaven met zich mee. Effectisering van belastingschulden is enkel een boekhoudkundig hulpmiddel dat hogere inkomsten nu ruilt tegen lagere in de toekomst. Zonder duurzame maatregelen om uitgaven te verminderen, wordt een tekort weer onvermijdelijk.”
Jef Vuchelen. “De overheidsfinanciën wekken geen vertrouwen: ze illustreren dat het de regering om de show is te doen, niet om de inhoud. Hoe kan men aan de bevolking een inspanning vragen als men tegelijk doet alsof er geld genoeg is?”
Remy Salters. “België presteert op budgettair vlak goed in vergelijking met de rest van Europa, maar heeft ook geen andere keuze. Een minder goede prestatie zou zorgwekkend zijn, omdat de staatsschuld nog hoog is en de vergrijzing van de bevolking extra overheidsuitgaven met zich mee zal brengen. Daarbij komt dat de overheid niet veel ruimte heeft om de inkomsten op te trekken, omdat de fiscale druk al zeer hoog is. Er is ook niet veel ruimte om de uitgaven te verminderen, want een groot gedeelte van de uitgaven ligt vast: interestlasten, lonen en sociale uitkeringen. 2007 wordt een cruciaal jaar voor de Belgische begroting. De regering moet vanaf 2007 een begrotingsoverschot boeken, terwijl de hulp van de interestbonus afkalft. Dat kan alleen als het primair surplus verbetert, maar dat surplus daalt sinds 2000.”
Etienne de Callataÿ. “In 2000 was een overschot van 0,7 % zonder trucjes beloofd. We liggen dus achter op schema, terwijl de vergrijzingskosten continu naar boven herzien worden.”
Jan Smets. “Mooie resultaten, maar de daling van de interestlasten (circa 3 % van het bbp sinds 1999) is geheel geneutraliseerd door een daling van het primair surplus. De hamvraag is hoe er geld vrijgemaakt kan worden om andere behoeften dan de vergrijzing te betalen (werkgelegenheid, investeringen, onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, milieu,…)? Dat kan onder meer door de inkomsten en uitgaven te herschikken ten voordele van groei- en jobcreatie. De kwaliteit moet dus beter.”
De conclusie:
Een beleidsomslag is nodig. De interestbonus moet eindelijk opzijgezet worden om overschotten te boeken.
Werf 5: fiscale druk en overheidsuitgaven
De feiten:
De fiscale druk is en blijft hoog (circa 45 % van het bbp), terwijl de overheidsuitgaven in de lift zitten.
De analyse:
Ivan Van de Cloot. “De staat is de voorbije jaren sluiks teruggekeerd. De hogere belastingdruk die we allen geaccepteerd hebben ten tijde van het Globaal Plan van Jean-Luc Dehaene was beloofd als tijdelijk. De afbouw van de schuld zou voor lagere rentelasten zorgen, zodat een lagere belastingdruk mogelijk werd. Het is uitgedraaid op een hoger permanent overheidsbeslag. We stonden erbij en we keken ernaar. Maar er is niets mogelijk (beter investeringsklimaat, lagere fiscale druk, hogere groei) zonder discipline vanuit de overheid om de uitgaven te beheersen. Die discipline kunnen we blijkbaar niet opbrengen.”
Caroline Ven. “De overheid kan tegen 2010 voor 2,6 procentpunt van het bbp besparen. De Nationale Bank bevestigt dat in haar jongste jaarverslag: om het Stabiliteitsprogramma uit te voeren, moeten de uitgaven (voor interestlasten) tijdens de periode 2006-2009 ongeveer een half procentpunt trager groeien dan het bbp. Ook Johan Vande Lanotte stelt voor om jarenlang de stijging van die uitgaven (buiten gezondheidszorg en onderwijs) te beperken tot de inflatie plus 0,5 %.”
Jan Smets. “Een strikte uitgavenbeheersing is een must om ons budgettair voor te bereiden op de vergrijzing. Dat traject vereist dat de groei van de primaire uitgaven in de komende jaren jaarlijks ongeveer 0,5 % achterblijft bij de economische groei, wat een trendbreuk impliceert tegenover het verleden. In de periode 1995-2005 stegen de primaire uitgaven gemiddeld jaarlijks met 2,3 % in reële termen, dat is licht hoger dan de trendmatige economische groei.”
Jef Vuchelen. “Al vijftien jaar beweer ik dat we te veel aandacht besteden aan het begrotingssaldo en te weinig aan de samenstellende componenten: belastingen en uitgaven. Een begroting in evenwicht betekent niet dat de overheidsfinanciën gesaneerd zijn. Het Generatiepact was overbodig als de overheidsuitgaven (voor interestlasten) op het niveau van 2000 waren gebleven.”
Freddy Heylen. “Een efficiëntere overheid komt op de eerste plaats, nog voor een belastingverlaging. België heeft eerder een productiviteitsprobleem dan een loonkostenprobleem, en daarom is een herschikking van de overheidsuitgaven belangrijker dan een verlaging van de uitgaven. België presteert te zwak op het gebied van publieke investeringen, en onderzoek en ontwikkeling (inclusief hoger onderwijs), terwijl de transfers naar structureel niet-werkenden afgebouwd moeten worden. De Scandinavische landen illustreren dat hoge belastingen niet nefast zijn, áls ze goed besteed worden.”
De conclusie:
De overheidsuitgaven zijn dringend aan revisie toe: lager en beter besteed. Híer ligt de knoop van de Belgische concurrentiekracht.
Werf 6: het investeringsklimaat
De feiten:
De Belgische bedrijven investeren eindelijk opnieuw meer, en de notionele interestaftrek moet de aantrekkelijkheid in het buitenland verdedigen. België zakt in de ranglijst van het World Economic Forum wel een aantal plaatsen.
De analyse:
Jan Smets. “De groei van de bedrijfsinvesteringen in 2005 (10 % in reële termen) was het belangrijkste positieve nieuws van het voorbije economische jaar. Een Europese analyse van industriële succesregio’s toont aan dat een gemeenschappelijke visie waaraan alle acteurs meewerken een sleutelfactor is in het succes, naast een sterk communicatie- en transportnetwerk, hightechclusters en een goede samenwerking tussen bedrijven en universiteiten.”
Jef Vuchelen. “Binnen tien jaar zal blijken dat de notionele interestaftrek uitermate belangrijk was om België op de Europese kaart van belastingvriendelijke landen (voor ondernemingen) te plaatsen. Men moet echter oppassen dat de maatregel niet wordt teruggeschroefd onder budgettaire druk en er moet iets gelijkaardigs voor de personenfiscaliteit bedacht worden.”
Paul De Grauwe. “De notionele interestaftrek is een goede maatregel, maar is zeker minder doeltreffend dan een vermindering van de vennootschapsbelasting. Dat is de meest efficiënte manier om investeringen aan te trekken.”
Geert Noels. “Iedereen zal u zeggen dat er interessante aspecten zijn aan de Belgische investeringsfiscaliteit. Maar heel de wereld kent ook het grote probleem: consistentie en betrouwbaarheid op lange termijn. De Belgische investeringsfiscaliteit heeft een gegarandeerde stabiliteit tot bij de eerstvolgende begrotingscontrole.”
Luc Voets. “Het investeringsklimaat hangt niet alleen af van dure fiscale maatregelen. Er is meer nood aan een doelmatig economisch beleid, gericht op investeringen in onder meer infrastructuur, mobiliteit, en onderzoek en ontwikkeling. De dramatisering van de situatie moet ook stoppen, evenals de politiek van dreiging met delokalisaties, gecombineerd met extreme eisen voor loonmatiging, terwijl topmanagers extravagante vergoedingen krijgen. Daardoor ontstaat er een gebrek aan vertrouwen van werknemers en van buitenlandse investeerders.”
Herman Daems. “Fiscaliteit geeft een kortetermijnvoordeel, maar bij investeringen speelt de lange termijn. Om echt het investeringsritme op te drijven, zal België opnieuw competitief moeten worden.”
De conclusie:
De notionele interestaftrek helpt om investeringen aan te trekken, maar een algemeen beleid met investeringen in infrastructuur, O&O en competitiviteit is noodzakelijk.
Werf 7: de economische groei
De feiten:
België groeide de voorbije jaren iets sneller dan het gemiddelde van de eurozone, maar de dalende beroepsbevolking dreigt op termijn één procentpunt van de groei af te halen. Dat verlies goedmaken via een hogere productiviteit wordt zeer moeilijk.
De analyse:
Geert Noels. “België schept op dat het een betere groeiscore heeft dan het buitenland. Voor een groot deel is dat het gevolg van een ouderwetse keynesiaanse uitgavenpolitiek van de overheid. Sinds 2001 zijn de primaire overheidsuitgaven met 3,1 procentpunt gestegen (tot 45,7 %). De hogere groei is dus niet houdbaar. Door te doen alsof België een groeikampioen is, wordt ook de illusie gecreëerd dat er geen problemen zijn. Dan is het moeilijk om tegelijkertijd op te roepen tot een dringend competitiviteitspact.”
Caroline Ven. “Een afname van de beroepsbevolking leidt naar een lagere potentiële groei. Als tegengif is er immigratie, het aan het werk zetten van de onderbenutte arbeidsreserve en een hogere productiviteit. Onze arbeidsproductiviteit wordt geroemd, maar we moeten daar een zeer kapitaalintensief productieapparaat voor inzetten. Onze totale productiviteit scoort daarom veel minder hoog in vergelijking met sommige andere landen.”
Ivan Van de Cloot. “De overheid die meer budgettaire discipline opbrengt en een flexibelere arbeidsmarkt – dát zijn de sleutels van onze toekomst. Niemand wil Amerikaanse toestanden, maar er is een andere weg: niet langer jobs, maar wel personen beschermen, is de weg die we zelf als klein landje nog kunnen bewandelen.”
Herman Daems. “Onze groei is afhankelijk van wat er in Europa gebeurt. Hopelijk beseft Europa snel dat het trage groeiritme niet houdbaar is wanneer de rest van de wereld veel sneller groeit. De participatiegraad hebben we wel zelf in handen, en het opdrijven van die participatiegraad genereert heel wat groeikracht.”
Luc Voets. “Duitsland woog de jongste jaren zwaar op de groei in de eurozone. De ineenstorting van de binnenlandse vraag (door de extreme loonmatiging en door een verhoogd spaargedrag van werknemers, die vrezen voor een aantasting van hun sociaal statuut) maakten van Duitsland een exportkampioen, maar door de uitblijvende groei werd het tegelijkertijd het zwakke broertje van Europa met een torenhoge werkloosheid. Duitsland moet terugkeren naar redelijke (verantwoorde) loonsverhogingen om de groei aan te zwengelen.”
De conclusie:
Alleen door meer mensen aan het werk te krijgen en te houden, kunnen we de huidige groei op peil houden.
Daan Killemaes – Guido Muelenaer
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier