Vlamingen? Arm, dom, gulzig, misdadig (en ze stelen uw vrouw)
Guido Fonteyn schreef een compact maar spijkerhard boek over opgang, bloei en verval van Wallonië. Opvallend: het werk leert ons evenveel over Vlaanderen – over het tot voor kort deerniswekkende Vlaanderen.
Guido Fonteyn, Afscheid van Magritte – Over het oude en nieuwe Wallonië. Meulenhoff/Manteau, 205 blz., 16,95 euro.
De donderpreken van de pastoor in zijn geboortedorp Oudenburg (bij Oostende) galmden nog na in het hoofd van Antoon Poppe, toen hij in zijn groezelige Waalse arbeiderslogement ontdekte dat “het gebruik van de hospita één keer per week” in de huurprijs was inbegrepen. De anekdote stamt uit Een Vlaamse meeuw in Wallonië, een roman vrai van René-Pierre Hasquin, die de barre levensomstandigheden van de duizenden Vlaamse migranten in de Borinage beschrijft.
Vooral in de periode 1830-1900 trokken de radeloze Vlamingen massaal naar de mijnen en fabrieken in Henegouwen of Luik. In het zuiden van België vond de snelgroeiende industrie niet genoeg arbeiders, terwijl in het noorden de enige nijverheid van betekenis (textiel) de mechanisering gemist had. In 1846 werd de verpauperde regio ook getroffen door een aardappelplaag. Het jaar daarop sloeg het roest in het koren. Hongersnood, tyfus en cholera teisterden de streek. Honderdduizenden (niemand weet exact hoeveel) desperado’s trokken naar Wallonië. Nog anderen bleven pendelen. De train des Flamands reed nog tot in 1963 uit Geraardsbergen naar de Henegouwse mijnen.
Van koelie tot premier. Moeten we een boek over Wallonië nu echt inluiden met een terugblik op een onthutsend arm Vlaanderen? Het is de schuld van de auteur. Guido Fonteyn, voormalig journalist bij De Standaard, reikt ons in Afscheid van Magritte – Over het oude en nieuwe Wallonië niet alleen een even compacte als pregnante doorlichting van la splendeur et le mal van Zuid-België aan. Hij herinnert er ons ook aan dat het huidige rijke, nijvere Vlaanderen niet zo oud is. Enkele Vlaamse regio’s kenden weliswaar al een bloeiperiode in de Late Middeleeuwen, maar daarna trad het verval in. Nog tot een flink eind in de twintigste eeuw kende Vlaanderen schrijnende armoede. Zelfs activist Lodewijk Severeijns (betrokken bij de oprichting van het Vlaams Economisch Verbond) schrijft in 1917: “Ik zeg dat wij het record slaan van onwetendheid en ongeletterdheid, dat wij het record slaan van drankmisbruik, het record van criminaliteit en zedeloosheid, dat Vlaanderen op zijn bodem voedt het onbeholpenste en onmondigste slavenvolk dat in Europa zijn weerga niet vindt en dat misschien moet onderdoen voor Chinese en Japanse achterbuurten.”
Die achterbuurten kende frontsoldaat Severeijns beslist niet, maar toevallig of niet had de Waalse mijnbaron Raoul Warocqué in een brief aan zijn vriend koning Leopold II voorgesteld om alle Vlamingen in de Waalse industrie naar huis te sturen en ze te vervangen door Chinese koelies of arbeiders uit Polen. In Wallonië hadden de Vlamingen een vreselijke reputatie: dom, vraatzuchtig en misdadig. Houd hen zeker uit de buurt van uw vrouw. Ze werden bespot en gediscrimineerd, maar dat is het lot van elke nieuwe migrantengolf, voegt Fonteyn eraan toe. Stilaan zouden de Italianen hun plaats innemen. Vandaag zijn hun nazaten wel geïntegreerd: de Waalse minister-president Jean-Claude Van Cauwenberghe ( PS) stamt af van Vlamingen die het mijnwerkerspad vanuit Geraardsbergen namen en PS-voorzitter Elio di Rupo heeft Italiaanse voorouders. Ironisch genoeg spreekt van dat politieke topduo alleen di Rupo Vlaams.
De ideale zondebok. Fonteyn schildert de glorie van de Waalse mijn- en staalindustrie. Hij portretteert de pioniers, waarbij opvalt dat twee cruciale voortrekkers uit het buitenland kwamen: staalbaron John Cockerill stamde uit een Engelse ondernemersfamilie en het risicokapitaal werd verzameld door de Hollandse koning Willem I. Als intermezzo licht hij de Waalse aard door via kunstenaarsprofielen van schrijver Georges Simenon en surrealist René Magritte (Fonteyn woont in Jette, naast de vroegere woning van Magritte).
Ook de hedendaagse wandelingen door troosteloos grauwe buurten vallen op. Waar liep het fout met dat welvarende Wallonië? Fonteyn vond de synthese bij vakbondsman François Camarata: Wallonië bleef technologisch ter plaatse trappelen, miste de omslag naar petroleum als energiebron, hing af van de Generale Maatschappij, die geen oog had voor innovatieve KMO’s. Toen sloeg de lethargie toe. Decennialang ging Wallonië in een hoekje zitten kniezen, “omdat het de ideale zondebok had gevonden in de persoon van Vlaanderen, verwekker van alle kwaad dat de Walen was overkomen.” Pas de jongste jaren hebben enkele politici als di Rupo ingezien dat ze die zondebokmentaliteit niet kunnen volhouden. Fonteyn ziet signalen van een nieuw elan. Jammer genoeg werkt hij juist die hoop op een ommekeer niet echt uit. Voer voor een volgend prachtboek?
Luc De Decker
Nog tot een flink eind in de twintigste eeuw kende Vlaanderen schrijnende armoede.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier