Naar een Europese markt van pensioenfondsen
Heeft uw bedrijf in verschillende lidstaten een pensioenfonds? Dan hebben we goed nieuws voor u: de Europese Commissie vindt immers dat u die middelen op één plaats moet kunnen bundelen.
Midden juli zou de Europese Commissie een ontwerp van richtlijn goedkeuren waardoor een Europees fonds voor aanvullende pensioenen mogelijk wordt. Niet dat de vijftien nationale stelsels nu ook meteen worden geharmoniseerd. Maar u zal wel de fondsen uit de verschillende lidstaten kunnen bundelen en beleggen volgens de regels en voorschriften van het land waar het pensioenmanagement wordt gevoerd. Het fonds is dan ook onderworpen aan de regels van toezicht en beheer in die bepaalde lidstaat.
Frits Bolkestein, de commissaris voor de Interne Markt, pakt de zaken noodgedwongen erg pragmatisch aan. Hij is er zich van bewust dat er heel wat problemen – vooral op fiscaal gebied – nog niet zijn opgelost. Maar hij wil nu snel een belangrijke stap in de richting van een echte Europese markt van pensioenfondsen zetten, en wel om twee redenen:
De sector is momenteel immers in nagenoeg elke lidstaat volledig afgeschermd.
De aanvullende pensioenen worden een noodzaak om de wettelijke stelsels aan te vullen.
Wie in verschillende Europese landen werkt, moet kunnen participeren in een fonds met behoud van rechten. De ingezamelde kapitalen kunnen het best worden gebruikt om de bedrijfsinvesteringen en de economie te ondersteunen.
De richtlijn heeft dus betrekking op de zogenaamde tweede pijler (die van de beroepspensioenregelingen) en derde pijler (die van de individuele pensioenplannen).
Vrij verkeer.
De activa van de beroepspensioenfondsen vertegenwoordigen 23% van het bruto binnenlands product (BBP) van de Europese Unie, maar van vrij kapitaalverkeer en de vrijheid van dienstverlening was er nog geen sprake. Daarin zou nu wat verandering komen. Bedrijven die in verschillende lidstaten een pensioenfonds bezitten, zouden de middelen op één plaats kunnen bundelen. (Systemen gebaseerd op het stelsel van boekhoudkundige reserves komen in principe niet in aanmerking.)
Dit biedt het voordeel dat de managementkosten aanzienlijk kunnen dalen en dat – door de grotere omvang – de fondsen tegelijkertijd beter kunnen worden belegd.
Omdat alle nationale verordeningen over hoe een pensioenfonds mag beleggen, zowel wat betreft de aard – aandelen, obligaties, onroerend goed – als de toegelaten spreiding en de aard van de onderneming – privé of overheid -, anders zijn, is het onmogelijk in deze fase al Europese regels op te stellen. Daarom neemt de Commissie haar toevlucht tot de wederzijdse erkenning van de beheersregels. Dit betekent dat men zijn fondsen zou kunnen samentrekken in de lidstaat die de grootst mogelijke vrijheid geeft inzake de manier waarop de inlagen worden belegd. Daar zou men als deelnemer in een beroepspensioenfonds niet rouwig om mogen zijn, want uit de statistieken blijkt duidelijk dat de fondsen met de meest liberale beleggingspolitiek ook de grootste opbrengsten boeken. Vanuit die optiek zou men ook gekant moeten zijn tegen de verplichting om een groot gedeelte in staatsfondsen en obligaties te beleggen. Diezelfde cijfers tonen immers aan dat op lange termijn aandelen geen groter risico zijn dan obligaties, maar wel een hoger rendement opleveren.
Protest.
De aanvaarding van het principe van wederzijdse erkenning door de Commissie betekent nog niet dat het ook zonder meer zal worden aanvaard. De voorgestelde richtlijn moet nog voor bespreking naar het Europees Parlement en de ministerraad. Het leidt geen twijfel dat sommige ministers van Financiën zullen protesteren. Vooral degenen die vrezen dat ze geld van pensioenfondsen aan hun neus zullen zien voorbijgaan omdat elders meer soepelheid en opbrengst wordt geboden.
Omdat men die bui al ziet hangen, zou men eraan denken de vrijheid van bundeling en beheer te beperken tot de lidstaten waar de onderneming al een pensioenfonds heeft of zelfs tot het land waar de hoofdzetel is gevestigd. Er zal moeten worden gelobbyd om dit te voorkomen en de landen ervan te overtuigen dat de liberale aanpak meer opbrengt, of dat men met de inzet van minder middelen hetzelfde resultaat kan bereiken.
Om de richtlijn niet helemaal onverteerbaar te maken, zouden de belastingen van toepassing blijven op de inkomsten van de fondsen die uit een bepaalde lidstaat afkomstig zijn. Stel dat het fonds zich in Ierland vestigt en 30% van de inlagen afkomstig is uit Frankrijk en 40% uit Duitsland, dan zou Frankrijk 30% volgens zijn stelsel kunnen belasten en Duitsland 40%. Dit is geen eenvoudige, maar wel een doenbare oplossing.
Voor de bepalingen met betrekking tot het toezicht op de pensioenfondsen zou eveneens het principe van de wederzijdse erkenning gelden. Ierland en Groot-Brittannië hebben – met het stelsel van de trustees – een erg soepele regeling, terwijl in andere landen de overheid en de sociale partners hierbij betrokken willen zijn. Het leidt geen twijfel dat in de verdere discussie van de richtlijn de vakbonden, via het Europees Parlement zullen aandringen hun betrokkenheid in zoveel mogelijk landen te garanderen.
Eindpunt.
De algemene bepalingen over wie en onder welke voorwaarden een fonds kan oprichten blijven nationale materie, evenals de belastingregels die op de bijdragen en de uitkeringen van toepassing zijn. Bolkestein wil de belastingstelsels coördineren en – als het enigszins kan – harmoniseren, maar hij weet dat dit geen beginpunt, maar een eindpunt is.
Eigenlijk blijft hij met zijn voorstel dicht bij de drie principes die in mededeling van vorig jaar over aanvullende pensioenen werden vastgelegd en door iedereen gunstig werden onthaald: geen harmonisering, geen discriminatie, geen verlies van belastinginkomsten.
huib crauwels
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier