Mag het wat meer zijn?

Twee professoren van de ULBPhilippe Liégois en Victor Ginsburgh – berekenden dat de pensioenleeftijd in België best wordt opgetrokken tot 68 jaar. Daarnaast stelden beiden dat de overheidsschuld volledig moet zijn afgebouwd in 2030 en dat de overheidsuitgaven moeten worden teruggeschroefd.

Liégois en Ginsburgh formuleren een oplossing voor een bekend probleem: het steeds kleiner wordende aantal jongeren en het toenemende aantal ouderen. Die beruchte vergrijzing wordt ongetwijfeld een belangrijk thema dit najaar. Een van de hoofdrolspelers in het debat is het VBO ( Verbond van Belgische Ondernemingen). Voor Pieter Timmermans, sociaal onderhandelaar van de Belgische werkgeverskoepel, vormt dit een belangrijk dossier.

Trends. De Duitse werkgevers pleitten vorige week voor een pensioenleeftijd van 67 jaar. Volgt het VBO en wordt het een voorvechter van de 68 jaar van de ULB-professoren?

Pieter Timmermans (VBO). We zeggen al een tijdje dat er iets moet worden gedaan rond de pensioenen. Met de regeringsverklaring bleven we op onze honger zitten. De regering ging ervan uit dat er de komende jaren wel voldoende budgettaire marges zouden ontstaan. We hebben toen gereageerd – weliswaar niet publiekelijk – dat die veronderstellingen te optimistisch waren. Studies van de Nationale Bank, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en het Internationaal Monetair Fonds bevestigen deze stelling. En de ULB-professoren ondersteunen dat opnieuw. Als we nu niets doen, verzeilen we in de problemen. Dat is ook onze kritiek op het Zilverfonds van minister van Begroting Johan Vande Lanotte: er worden wel middelen opzijgezet, maar niemand raakt aan het stelsel zelf. We vinden dat er nu een visie moet worden ontwikkeld en maatregelen moeten worden genomen.

Het wettelijk pensioen mag voor ons op 65 blijven, maar men moet de mensen de kans geven om er voorbij te gaan. 65 mag geen verplichting zijn. Belangrijker dan een verhoging van de pensioenleeftijd is een verhoging van de activiteitsgraad tussen 50 en 65 jaar. Dat vergt een mentaliteitswijziging. De gemiddelde effectieve pensioenleeftijd voor mannen bedraagt 57,6 jaar, voor vrouwen 54,1. In 1950 was dat respectievelijk 64,8 en 62,9.

Kan een verhoging van de pensioenleeftijd geen indirect effect op de activiteitsgraad hebben, doordat werknemers dan langer aan de slag moeten zijn voor ze aan hun wettelijk pensioen geraken?

Dat is een groot misverstand. De brugpensioenperiode is een volledig gelijkgestelde periode voor de pensioenberekening. Of je nu actief bent of bruggepensioneerd, dat heeft geen enkel effect op je pensioen vanaf 65. Wie dus in dat systeem stapt, of in het systeem van de oudere werklozen zit, blijft daar inzitten tot hij 65 jaar is.

Moet brugpensioen dan niet langer worden beschouwd als een gelijkgestelde periode?

Dat nu ook weer niet. Maar er moet wel differentiatie komen. Waarom zou men bijvoorbeeld tijdens de periode van het brugpensioen niet het gemiddelde loon nemen in plaats van het laatste loon? Of een licht verhoogd minimumloon?. Maar zeker niet het maximale loonplafond. We willen niet zwaar gaan sabelen in de gelijkgestelde periodes, maar we moeten wel de perverse effecten uit het systeem halen.

Wat zijn de andere mogelijkheden om de activiteitsgraad te verhogen?

Preventief moeten we gedurende een langere periode vorming aanbieden. Dat gaat momenteel in de goede richting. Ook moeten we de oudere werklozen aanzetten om opnieuw tot het arbeidsproces toe te treden. Het probleem van de activiteitsgraad kan je niet eenzijdig oplossen. Je moet zowel aan werkgevers- als aan werknemerszijde maatregelen nemen.

Het verhogen van de pensioenleeftijd helpt niet als bedrijven systematisch hun werknemers die ouder zijn dan 50 aan de deur zetten.

Dat moet je van geval tot geval bekijken. Vaak gebeurt dat in overleg met de vakbonden. Bij herstructureringen moet men keuzes maken.

Zijn ouderen ook niet te duur wegens de jaarlijkse anciënniteitsverhogingen?

We moeten de vraag naar weddeaanpassingen op basis van loonschalen inderdaad durven stellen. Bovendien zijn de lasten op arbeid voor die mensen veel te hoog. De lastenverlaging van de jongste jaren is gefocust op de lagere lonen, zodat de oudere werknemers er te weinig van hebben kunnen profiteren.

Waarom praat niemand nog over de privatisering van de pensioensector?

Er is met de ontwikkeling van de tweede pijler toch veel gebeurd de voorbije maanden. Er komt een systeem met drie pijlers: een behoorlijk wettelijk pensioen, een aanvullend pensioen, en een derde individuele pijler. Om zo het geheel beheersbaar te houden. Dankzij die tweede pijler wordt de legitimiteit van de sociale zekerheid hersteld. De mensen die bijna nooit een beroep doen op de sociale zekerheid worden onbegrensd belast en voor hen wordt het wettelijk pensioen peanuts. Met de tweede pijler gaat men sparen voor het eigen pensioen.

Veronderstelt een behoorlijk wettelijk pensioen de welvaartsvastheid van de pensioenen?

Dat moet je bekijken in de context van wat budgettair mogelijk is. Nooit een aanpassing doorvoeren is niet goed, want dat ondergraaft het wettelijk pensioen zodanig dat de legitimiteit van het systeem in vraag zal worden gesteld. Maar ongebreidelde aanpassingen zijn ook niet mogelijk. We moeten een middenweg vinden tussen die twee.

En wat met het ambtenarenpensioen?

We vragen een kritische doorlichting. Tussen 2000 en 2010 zal het aantal gepensioneerde ambtenaren met 10% stijgen, tegenover 2% in de privé-sector. De schok komt daar vroeger, omdat we nu het effect krijgen van de aanwervingen in de jaren zeventig.

guido muelenaer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content