INTELLEKTUEEL CONFORMISME. Doemdenkers hebben ongelijk
Het lijkt “bon-ton” om suksessen van de Zuidoostaziatische groeiers met het “verval” van het Westen te vergelijken, maar ook om te gaan denken dat hun welvaart ten koste van de onze gaat…
“Als puntje bij paaltje komt (het gaat hier over handelsbalansen), als we al onze technologie naar andere landen hebben laten wegglippen, als de grote verschillen uitgevlakt zijn (men maakt auto’s in Bolivia en magnetrons in Tadzjikistan en dat wordt allemaal hier verkocht), als onze voorsprong op het vlak van de natuurlijke bronnen irrelevant gemaakt is door reusachtige schepen uit Hongkong en zeppelins die voor een habbekrats Noord-Dakota helemaal naar Nieuw-Zeeland kunnen vervoeren, als de Onzichtbare Hand al die historische ongelijkheden heeft uitgesmeerd in een brede, wereldwijde laag van wat een Pakistaanse steenbakker welvaart zou noemen, wat dan ? Er zijn maar vier dingen die we beter kunnen dan de rest van de wereld : muziek/films/software produceren en heel snel pizza’s bestellen. “
Ernstige mensen spreken natuurlijk niet zo. Het citaat komt uit Snow Crash, een (schitterende) science-fictionroman van Neal Stephenson. Druk hetzelfde gevoel echter uit in een gepast hoogdravend taaltje praat bijvoorbeeld over de “delokalizatie van de produktie in de wereldekonomie na de Koude Oorlog” en u bent klaar voor de plechtige diskussies van would-be intellektuelen die elk jaar in Davos of Hilton Head bijeenkomen. Nu het Westen wordt gekonfronteerd met steeds erger lijkende ekonomische en beschavingsproblemen, geeft het zich meer en meer over aan een pessimistische fin de siècle-mentaliteit : andere landen, vooral in Azië, lijken in opkomst terwijl het Westen vervalt.
De vier boeken die ik hier wil bespreken (zie kader), vormen een klein maar invloedrijk staal van de snel groeiende literatuur die dergelijke angsten voedt en ervan leeft. Ze verschillen sterk in stijl en reikwijdte. Alleen Edward Luttwak en Stéphane Garelli houden het strikt bij de ekonomie. Sir James Goldsmith pakt uit met meningen over van alles en nog wat van de verhoudingen tussen de seksen tot de dolle-koeienziekte. En het boek van Paul Kennedy is een soort duivelsencyclopedie van alles wat in de volgende drie generaties fout zou kunnen gaan. Maar ook in de werken van Kennedy en Goldsmith is de grote bron van bezorgdheid de groeiende integratie van de wereldekonomie.
OPINIEVORMERS.
Let op, de vier auteurs zijn stuk voor stuk zwaargewichten. Luttwak is een regelmatige gast in Amerikaanse opiniebladen en op de openbare televisie. Garelli vertegenwoordigt het World Economic Forum, dat de meest invloedrijke mensen ter wereld samenbrengt in Davos. Kennedy’s best-seller, The Rise and Fall of the Great Powers, is misschien wel één van het half dozijn meest invloedrijke Amerikaanse boeken van de voorbije tien jaar. En Sir James is een selfmade miljardair wiens boek op de best-sellerlijsten staat.
Na de lektuur van hun boeken komt men onvermijdelijk tot een interessante konklusie : hoewel alle vier de auteurs zich bekwaam voelen om gezaghebbende uitspraken te doen over de internationale handel, zijn ze geen van allen vertrouwd met de inhoud van zelfs de eerste twee of drie hoofdstukken van een courant handboek ekonomie voor eerstejaarsstudenten. (Ik bedoel niet dat ze het oneens zijn met dat handboek, wel dat ze geen idee hebben van wat het zegt.) Al hun boeken staan bijgevolg vol konceptuele en feitelijke misverstanden, die komisch zouden zijn als ze niet door zoveel mensen ernstig worden genomen.
Een gedeelte van de verwarring heeft te maken met elementaire boekhouding. Garelli voorspelt bijvoorbeeld (en Sir James lijkt het met hem eens te zijn) dat de recent geïndustrializeerde ekonomieën in de volgende jaren massale handelsoverschotten zullen hebben en op grote schaal kapitaal zullen aantrekken. Het is duidelijk dat hij er geen flauw benul van heeft dat de lopende rekening en de kapitaalrekening van een land noodzakelijkerwijs nul als resultaat moeten geven met andere woorden dat een land met enorme handelsoverschotten tegen wil en dank een netto-kapitaaluitvoerder is.
Of kijk naar Sir James, die waarschuwt dat vrijhandel “vernietigend zal zijn voor de manier waarop de toegevoegde waarde verdeeld wordt tussen kapitaal en arbeid”, een proces waarvan hij duidelijk denkt dat het in de Verenigde Staten reeds is begonnen. Hij weet blijkbaar niet dat het bruto binnenlands produkt per definitie gelijk is aan de som van de toegevoegde waarde van alle sektoren van de ekonomie, en dat de verdeling van het Amerikaanse BBP tussen kapitaal en arbeid de voorbije decennia uiterst stabiel is geweest.
INTERNATIONALE HANDEL.
De vier begrijpen ook geen snars van het begrip komparatieve voordelen. Het lijkt een beetje oneerlijk om precies professor Kennedy onder vuur te nemen, de meest bescheiden en minst aanstootgevende van het viertal. Zijn opmerkingen in een recente toespraak over de wereldekonomie zijn echter te onthullend om eraan voorbij te gaan : “Adam Smiths argument ten gunste van vrijhandel en specializering namelijk dat het ekonomisch zinloos was dat zowel Engeland als Portugal wijn en textiel wilden produceren, aangezien Engeland dank zij zijn klimaat een betere textielproducent was en Portugal dank zij zijn klimaat betere wijn maakte is blind voor de realiteit van de veelvuldige, konkurrentiële bronnen. Toch is dat argument de basis van de moderne vrije-marktekonomieën. Maar wat moet men doen als men niets goedkoper of efficiënter kan produceren dan elders ? De enige mogelijkheid is dan konstant de arbeidskosten te drukken. “
De lezers die hun universitaire kursus ekonomie niet helemaal vergeten zijn, mogen hier glimlachen. Niet omdat Kennedy, Adam Smith met David Ricardo verwart, maar wel omdat hij de essentie van Ricardo’s voorbeeld over Engeland en Portugal over het hoofd ziet : de internationale handel doet het reële inkomen in beide landen stijgen, zelfs als Engeland alles efficiënter produceert en de Portugese industrie konkurrentieel is door lagere lonen te betalen.
Luttwak en Sir James citeren Ricardo eveneens en begrijpen hem evenmin. Luttwaks weergave van wat Ricardo volgens hem heeft gezegd, is een echo van Kennedy’s verwarring over absolute en komparatieve voordelen. En Sir James’ weerlegging van het komparatief voordeel is niets anders dan het klassieke argument van de “verpaupering van de arbeid”, de keerzijde van Kennedy’s verwarring.
Dat dergelijk gebrekkig denkwerk zo ernstig kan worden genomen, is een teken van de perplexiteit, zo niet het verval van het Westen. Maar hoewel de beweringen van de auteurs nonsens zijn, gaat het om een soort nonsens dat al buitengewoon invloedrijk is en het waarschijnlijk nog meer zal worden. Waar zal ons dat leiden ?
Wanneer men alleen kijkt naar wat professoren Garelli en Kennedy te vertellen hebben, of wanneer men alleen Luttwaks boek leest en niet zijn andere recente geschriften, is het antwoord niet meteen duidelijk. Het World Competitiveness Report maakt zelfs een eigenaardig fatalistische indruk : de globalizatie zal de welvaart zoals wij ze kennen, vernietigen, maar eigenlijk kunnen wij daar weinig tegen doen. In het besluit van zijn boek lijkt Luttwak dan weer abnormaal voorzichtig. Na al zijn aanvallen op de konventionele wijsheid, na al zijn retoriek over de Verenigde Staten als derde-wereldland en de internationale handel als een soort van oorlog, beveelt hij een aantal slappe remedies aan : meer nationaal sparen, beter onderwijs, meer investeren in infrastruktuur, een milde dosis industrieel beleid.
KONTRADIKTIES.
Alleen Sir James heeft de moed om zijn ideeën te volgen tot in hun logische konsekwenties : een onvervalst Europees konservatisme.
Waarom Europees ? Luttwak heeft dat op een recent kongres in Japan goed verwoord. Hij wijst erop dat de Amerikaanse konservatieven en hun bondgenoten in Europa met een interne tegenstelling worstelen. Aan de ene kant pleiten ze voor traditionele waarden als het gezin en de gemeenschap, maar aan de andere kant zijn ze voorstander van vrije markten waarvan de dynamiek die tradities ondermijnt. Volgens hem wil het publiek politici die konsekwent konservatief zijn en zich verzetten tegen elke vorm van verandering.
Dat is de rode draad die door Sir James’ denken loopt : hij is tegen vrijhandel, immigratie en de moderne landbouw, die allemaal gemeen hebben dat ze de traditionele manieren van leven verstoren. Hij beweert natuurlijk ook dat ze allemaal falen in termen van strikt ekonomische criteria : vrijhandel doet de lonen dalen, de moderne landbouw maakt de koeien gek. Toch krijgt men de indruk dat dit rationalizaties zijn : hij is gekant tegen de vooruitgang zelf. Het is niet verbazend dat hij uiteindelijk, zoals veel filozofische konservatieven, alles op de rekening van de Verlichting schrijft. En aangezien zelfs de positiefste verandering veel mensen pijn doet, kan het evenmin verbazen dat zijn woorden een instemmend publiek hebben gevonden.
Hoe machtig zal dit oude/nieuwe konservatisme worden ? Als Sir James de golf van de toekomst vertegenwoordigt, moet men extra voorzichtig zijn met politici als Jean-Marie Le Pen of de Amerikaanse Patrick Buchanan. Dergelijke mensen zijn tegen immigratie, maar voor God, gezin en protektionisme.
PAUL KRUGMAN
Paul Krugman is professor ekonomie aan de universiteit van Stanford.
(c)The Economist.
HONGKONG Moet Europa bang zijn voor de ekonomische opkomst van Azië ?
JEAN-MARIE LE PEN De neokonservatieven spreiden het bedje van extreem rechts : voor God, gezin en protektionisme.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier