Hoera voor het spaarboekje!

Het wordt ons al vanaf de schoolbanken ingepeperd dat een stevig spaarboekje een goede zaak is voor het land en de banken. En de spaarder zelf? Laten we duidelijk zijn: hij profiteert er ook van, als burger en als consument.

De Belgische spaarders hebben samen meer dan 200 miljard euro op hun spaarboekjes staan. Rekening houdend met hun andere roerende activa, bedraagt hun geldelijk vermogen 728 miljard, wat overeenkomt met 210 procent van het bruto binnenlands product (bbp) (zie kader De spaarrekening en de rest). Dat is het hoogste percentage van de hele EU. Allemaal goed en wel, maar levert dat België ook iets meer op dan het genoegen bovenaan in het klassement te staan? Levert dat kolossale spaarvolume ook economische en financiële voordelen op? Of misschien ook nadelen?

Die nadelen zijn eenvoudig, zegt Peter Vanden Houte, chief economist bij ING België: “Een hoge spaarquote remt het verbruik af en weegt dus op de conjunctuur. Hij kan een recessie erger maken en bijgevolg het spaarvolume aantasten. Dat is de slang die in haar eigen staart bijt, wat de econoom John Maynard Keynes tactvol als ‘de paradox van het sparen’ omschreef.” Maar niemand twijfelt eraan dat de positieve punten, die mekaar ook vaak aanvullen, ruimschoots doorwegen.

Financiering voor de staat

Vormt een bevolking die niet al te graag risico neemt, geen ideale kapitaalbron voor de staat, die een grote ontlener is? Uiteraard. “We zouden ervan kunnen uitgaan dat in een geglobaliseerde wereld en zeker in de eurozone, de kwestie van het nationaal spaarvolume aan belang heeft ingeboet”, legt Peter Vanden Houte uit. “Maar in de praktijk blijkt dat de spaarders niet zo gemakkelijk het buitenland financieren. Vooral in crisistijden vormt te weinig inheems spaarvolume een gevaar, zoals Griekenland heeft aangetoond.”

Financiert de Belgische spaarder echt de staat? Sommige gegevens wijzen eerder op het tegendeel. De staat gebruikt drie instrumenten om geld op te halen: de lineaire obligaties (OLO), de schatkistcertificaten en de staatsbons. De eerste twee worden bijna uitsluitend aangekocht door institutionele beleggers, alleen de laatste richten zich specifiek tot de particulieren, maar ze zijn wel marginaal. Het financieringsplan 2010 van de staat omvat bijna 34 miljard OLO’s en amper 500 miljoen staatsbons. Bovendien worden de eerste tegenwoordig voor 78 procent geplaatst en de tweede voor amper 26,5 procent. De burgers hebben sinds het begin van het jaar dan ook maar 132,7 miljoen euro aan de staat geleend.

Dat het daarbij niet om een tijdelijke tegenvaller gaat, blijkt uit het feit dat van de totale Belgische staatsschuld van 340 miljard de staatsbons maar 4,3 miljard vertegenwoordigen, of 1,27 procent. Een onbeduidende fractie.

Een – zij het bescheiden – nuance is hier wel op zijn plaats: particulieren kunnen ook OLO’s verwerven en die worden dan ook aangetroffen in patrimonia van een zekere omvang. De Nationale Bank komt op een totaal van 6,2 miljard euro aan publieke fondsen die op 31 maart werden aangehouden door particulieren. Dat totaal is er wel in vijf jaar tijd met een derde op achteruitgegaan en vertegenwoordigt nu 2 procent van de staatsschuld.

Institutionele beleggers

Zou het kunnen dat de privékrekel neerkijkt op de overheidsmier? Rechtstreeks: ja, zonder enige twijfel. Maar indirect liggen de zaken anders. De Belgische spaarder is een grote liefhebber van obligatiefondsen, zowel Belgische als buitenlandse, en die laatste houden stevige pakketten OLO’s aan. Hetzelfde geldt voor levensverzekeringen en pensioenfondsen, die nog zwaarder doorwegen in de geldelijke vermogens. Bovendien moet ook rekening gehouden worden met de wederbeleggingen van de banken. “In België zijn die grosso modo gespreid in drie gelijke delen”, legt de chief economist bij BNP Paribas Fortis, Freddy Vanden Spiegel, uit. “Een derde gaat naar kredieten aan grote ondernemingen, een derde naar kredieten aan particulieren en kmo’s en een derde naar effecten. Dat laatste deel wordt voor de helft ingenomen door staatsleningen, voornamelijk uit de eurozone en in hoge mate van de Belgische staat.” Een hoge spaarquote, de spaarboekjes inbegrepen, financiert dus wel degelijk de staat.

Synchroon

Het is opmerkelijk dat de recente spaaropwelling ten gevolge van de crisis en de terughoudendheid die ze bij de gezinnen veroorzaakt heeft, perfect tegemoetkomt aan de toenemende behoeften van de staat, die een gevolg zijn van de crisis. Volgens de berekeningen en prognoses van het Federaal Planbureau zou de spaarquote van de Belgen opgeveerd zijn van 16,6 procent in 2008 tot 20,2 procent in 2009. En dat komt net goed uit, want het financieringssaldo van de begroting is naar beneden gedoken van -1,2 procent van het bbp in 2008 tot -6 procent in 2009. De overheidsschuld, die in 2007 nog een bodempeil van 84,2 procent van het bbp haalde, is intussen aangezwollen tot 89,8 procent in 2008 en 96,8 procent vorig jaar.

De toename van het spaarvolume en de toegenomen financieringsbehoeften van de staat zijn allebei het gevolg van economische verzwakking. Het is dan ook logisch dat hun synchroniciteit een terugkomend verschijnsel is.

Goede reputatie

Gegevens die door de Nationale Bank bijeengebracht werden, tonen aan dat 54 procent van de Belgische staatsschuld aangehouden wordt in het buitenland. Dat is zorgwekkend, vooral als je weet dat in de Verenigde Staten – een land dat de reputatie heeft een dramatische schuldenlast te torsen in het buitenland – de meerderheid van de staatsleningen sinds mei opnieuw in binnenlandse handen is: 50,2 procent tegenover een bodempeil van 44,3 procent in april 2008. Dat ligt aan de indirecte en directe aankopen van particulieren – die sinds het begin van de crisis opnieuw aan het sparen geslagen zijn – en vooral van de banken. Die laatste hebben sinds het einde van 2008 zo’n 20 procent minder kredieten verleend en hebben dat gecompenseerd door massaal Treasury’s op te potten.

Wil dat nu zeggen dat België minder greep heeft op zijn schuld dan de Verenigde Staten? Nee, want daarin schuilt niet de essentie. Er moet overigens weer een kleine correctie aangebracht worden. Het aandeel van de Belgische schuld dat in handen is van Belgen via het buitenland, is niet te verwaarlozen. Zeker als je kijkt naar de Luxemburgse obligatiefondsen. Als ook daarmee rekening gehouden wordt, dan zal het percentage dat “autochtoon” aangehouden wordt in België en de Verenigde Staten, waarschijnlijk vergelijkbaar zijn.

Hoe dan ook, de bewegingen op het terrein zeggen niet alles: het potentieel van het nationaal spaargedrag is minstens even belangrijk. Hoe komt het immers dat niemand zich zorgen maakt over de enorme schuldenlast van Japan, die officieel de kaap van 200 procent van het bbp gerond heeft? Het land kan nog altijd rekenen op een AA-rating en zag zijn munt de laatste weken omhoogvliegen. Het antwoord is eenvoudig: 90 procent van de Japanse staatsleningen wordt in dat land zelf aangehouden.

Dat toont ook aan dat de nationale spaarquote de staatsschuld kan opslorpen. De twee elementen komen dus samen op het gezondheidsbulletin van een staat. Enerzijds blijft een wezenlijk deel van de schuldenlast binnen de eigen grenzen, bij schuldeisers die stabieler en trouwer zijn. Anderzijds kan het nationale spaarvolume het indien nodig overnemen van het buitenland.

Slechte crisis

Dat is duidelijk het geval in België, waar het gezamenlijke financiële nettovermogen van de gezinnen oploopt tot 210 procent van het bbp, terwijl de schuldenlast van de staat zonet de grens van 100 procent van het bbp overschreden heeft. Dat betekent een aanzienlijke buffer, waarmee beslist rekening wordt gehouden in de beoordeling die de financiële markt en de ratingbureaus aan België geven. Zo geeft Standard & Poor’s een meer dan eervol AA+ aan ons land. Het rendement van de staatsleningen op 10 jaar bedraagt op dit ogenblik 3 procent. In Duitsland is dat 2,4 procent en in Nederland 2,6 procent, maar in Italië dan weer 3,8 procent en in Spanje 4,2 procent.

Het spreekt voor zich dat die lage rentestand niet alleen de staat ten goede komt. In principe is al wat goed is voor de begroting, ook goed voor de belastingbetaler. Vervolgens trekt hij ook de andere langetermijninteresten naar beneden, wat dan weer het investeringskrediet van de ondernemingen en de hypotheekleningen van de particulieren goedkoper maakt. Dat een hoge spaarquote een voordeel biedt, is dan ook niet alleen mooie theorie. Dat bewijst de Griekse crisis. Athene steekt immers nauwelijks meer in de schulden dan Brussel en veel minder dan Tokio. Maar het financiële nettovermogen van de Griekse huishoudens vertegenwoordigde in 2008 maar 55 procent, tegenover 102 procent twee jaar eerder. Verwonderlijk is dat niet als je weet dat het spaargedrag in 2006 negatief evolueerde met een daling van 3,2 procent. Volgens Hugues Famerée van de studiedienst van de Nationale Bank bestaat nog een andere maatstaf die de broosheid van het land en de sterkte van het onze aantoont. België is ten opzichte van de rest van de wereld nettoschuldeiser ten belope van 50 procent van het bbp. Griekenland daarentegen is nettodebiteur voor het equivalent van 90 procent van zijn bbp. “De Griekse crisis werd duidelijk verzwaard – maar niet veroorzaakt – door een gebrek aan binnenlands spaargeld”, oordeelt Peter Vanden Houte.

Versterking van het banksysteem

“De aanwas van de depositorekeningen is uitstekend nieuws voor de banken”, geeft Freddy Vanden Spiegel, chief economist bij BNP Paribas Fortis, meteen toe. “De klantendeposito’s zijn dan wel onmiddellijk opvraagbaar, maar ze bieden een zekere stabiliteit. De financiering op de interbankenmarkt is dan weer erg volatiel. Een overvloed aan spaargeld verhoogt dus duidelijk de stabiliteit van het banksysteem.” Door de crisis was de financiering op de markt zelfs erg onzeker geworden, zoals heel wat financiële instellingen mochten ervaren, te beginnen bij de Britse bank Northern Rock die in september 2007 kopje-onder ging.

De gevaren op de interbankenmarkt liggen voor de hand: bij de minste twijfel weigeren de banken nog te lenen aan een sectorgenoot die beschouwd wordt als een zwakke schakel. En aangezien die kredieten vaak over een zeer korte termijn lopen, volgt de sanctie ook zo goed als onmiddellijk, zoals Fortis mocht ervaren.

Het beeld van spaarders die voor de loketten van Northern Rock aanschoven om hun geld af te halen, ontkracht die uitspraak in geen geval. Zij reageerden gewoon op de informatie dat de bank thesaurieproblemen had. Wegens de interbankenmarkt. Had Northern Rock zich voornamelijk gefinancierd met de deposito’s van de klanten, zoals andere instellingen die toegespitst zijn op hypothecaire leningen, dan zou ze haar droevige lot ontkomen zijn. Door de crisis hebben de banken hun financiering via de markt dan ook teruggeschroefd om het geld dat door hun klanten binnengebracht werd, met open armen te ontvangen. Op de totale werkingsmiddelen van de Belgische banken is het aandeel van de interbancaire schulden gedaald van 36,7 procent eind 2007 tot 24,3 procent eind 2009, terwijl over dezelfde periode de deposito’s aangroeiden van 42,2 procent tot 49,1 procent. Die daling heeft zich dit jaar doorgezet, meldt een bankier, en we zitten nu allicht al onder de grens van 20 procent. Een mooie sanering van de balansen dus, dankzij het spaargeld.

Inflatie

Allemaal goed en wel, maar gaat dat niet ten koste van de spaarder? Geen enkel spaarboekje biedt immers een rendement dat gelijke tred houdt met de inflatie, die in juli piekte op 2,57 procent. Het antwoord daarop omvat twee elementen. Ten eerste wordt voor de komende maanden een afname van de inflatie verwacht: het Planbureau verwacht 2 procent over dit jaar en 1,9 procent in 2011. Ten tweede biedt het spaarboekje, hoewel dat niet zo lijkt, wel degelijk een hoog rendement.

We mogen immers de huidige financiële context niet uit het oog verliezen. De rente staat op een bodempeil onder impuls van de centrale banken, die zo het financiële systeem en de conjunctuur ondersteunen. Niet alleen hanteert de ECB een basisrente van amper 1 procent, de kranen staan ook wagenwijd open. Met andere woorden, de commerciële banken kunnen bijna al het geld krijgen dat ze willen tegen een zeer lage rente. En de ECB is beslist een veel minder wispelturige geldschieter dan de interbankenmarkt.

Wanneer ze 2,5 procent of zelfs 1,8 procent aanbieden, zijn de banken dus wel degelijk gul. Niet vanuit de goedheid van hun hart, maar om strategische redenen. De vrijgevigheid van de ECB zal immers niet eeuwig duren en er mag dan ook niet tot het laatste moment gewacht worden om de klantendeposito’s te doen groeien. De banken beconcurreren mekaar trouwens verwoed op dat gebied. Dat op zich verklaart al de rentetarieven die ze aanbieden. Zelfs de grote banken bieden rekeningen aan met een rendement dat veel hoger ligt dan dat van hun basisproduct.

Door guy legrand

Geen enkel spaarboekje biedt een rendement dat gelijke tred houdt met de inflatie.

Een hoge spaarquote kan een recessie erger maken en bijgevolg het spaarvolume aantasten.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content