Hoe bang moet u zijn van de belastingcontroleur?
Vanaf deze week vallen eindelijk de belastingbrieven voor de bedrijven in de bus. Wie een C2 op zijn aanslagbiljet heeft staan, mag een grondige controle verwachten. Maar nog geen kwart van de geviseerde bedrijven wordt ook effectief gecontroleerd. De fiscus professionaliseert, maar met mate.
Misschien wacht u er niet echt op, maar de belastingbrief voor vennootschappen is dit jaar alweer te laat. Daarom heeft minister van Financiën Didier Reynders ( MR) de indiendatum verlaat van 30 juni 2004 naar 30 september 2004.
Hoe later, hoe beter, denkt u. Maar de controleurs van Financiën denken er niet zo over. Dit uitstel krimpt het tijdsbestek waarin zij kunnen controleren immers behoorlijk in. Na 31 december 2006 is namelijk geen enkele wijziging meer mogelijk – tenzij er zware fraude in het spel is.
U hoeft dus iets minder bang te zijn voor de fiscale controle. Bovendien vermindert het aantal doorlichtingen voortdurend. Sinds 1997 vindt elke twee jaar een summiere, administratieve verificatie plaats. En in theorie wordt om de zes jaar een grondige controle uitgevoerd. Dat zou 16,66 % van de bedrijven betekenen, maar in 2002 werd slechts 4 % gecontroleerd (zie tabel: Hoeveel keer werd u in 2002 gecontroleerd?).
U kunt zelf zien wanneer u een controle mag verwachten. Op de belastingaangifte staat een code, voor eenmanszaken (zelfstandigen) van B1 tot B6, voor vennootschappen van C1 tot C6. Voor het aanslagjaar 2004 (de aangifte die u nu moet invullen) is het de beurt aan de categorieën B2 en C2. Maar let op, slechts de helft van de controles komt uit deze codegroep (zie kader: De knipperlichten). De andere helft zijn bedrijven die om een of andere reden opvallen, of die tot een sector behoren die onder de loep wordt genomen. In 2003 waren dat de notarissen. Deze maand zou beslist worden welke sector dit jaar gedissecteerd zal worden.
Hoe wordt er gecontroleerd?
In het verleden bestonden er inkomstenbelastingcontroleurs en BTW-controleurs, en dat waren twee gescheiden werelden. De ene kon een factuur verwerpen, maar dat betekende niet dat u nu ook uw afgetrokken BTW op die factuur moest bijbetalen. In de jaren negentig besliste de regering tot een integratie van beide diensten. Zo werden in 1998 de AOIF-controlecentra ( Administratie voor Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit) opgericht: in 48 centra zouden polyvalente ambtenaren zowel vennootschapsbelasting, BTW en indien nodig personenbelasting van de bestuurders controleren. De vakbonden vonden fiscaliteit en BTW echter te veel voor één man of vrouw. Zo bleef de scheiding bestaan, maar wordt er met teams gewerkt.
De hamvraag is hoe een dossier op de tafel van de controlecentra belandt. “Een echt draaiboek hebben we niet,” zegt Karel Anthonissen, directeur van de Bijzondere Belastinginspectie ( BBI) Antwerpen. “Wel bestaat er een handleiding Taxatie, maar die dateert van 1977 en is slechts bijgewerkt tot 1994. Iedere gewestelijke directeur past eigenlijk een eigen systeem toe.”
Een anonieme inspecteur getuigt: “Eerst vindt een administratieve controle door het beheerscentrum plaats. De opvallende dossiers zetten we op een zwarte lijst, aangevuld met anonieme klachten. Van die lijst worden dit jaar alle bedrijven met de codes B2 en C2 doorgestuurd naar de controlecellen van de AOIF.”
Hoe onopvallender de balans, hoe meer kans dat er niet gecontroleerd wordt. Het blijft ook een gouden regel dat wie voldoende winst heeft en braaf voldoende belastingen betaalt een streepje voor heeft bij iemand die elk jaar rond of onder de nul draait.
Bij de AOIF-centra loopt het nog niet op wieltjes. In 1998 werden er 3000 vacatures geopend voor de 48 controlecentra. Tweederde van de vacatures waren voor inkomstenbelastingcontroleurs en eenderde voor BTW-controleurs. Die 3000 plaatsen werden echter niet allemaal ingevuld, en een aantal onvolledige teams zijn inmiddels samengevoegd. In een Brussels controlecentrum (er zijn er in Brussel vijf in totaal) bedraagt het kader bijvoorbeeld 92 mensen. Momenteel zijn er slechts 43 aan de slag.
“Aanvankelijk waren het de betere mensen die van de lokale controle naar de AOIF-cellen gingen,” zegt een accountant van een middelgroot kantoor. “Het werk daar is veel interessanter. Het loon is gelijk, maar door meer verplaatsingen is de onkostenvergoeding wel hoger. Maar nu taant het enthousiasme. De verplaatsingen beginnen door te wegen. Een controleur die vroeger in Dessel werkte, moet nu naar het 15 kilometer verder gelegen Turnhout gaan.” Bovendien heeft men in 1998 beloofd dat de ambtenaren die naar de controlecentra gingen na drie jaar zouden kunnen kiezen om te blijven of terug te keren. “Maar dat is ondanks beloftes van Reynders nog altijd niet gebeurd,” zegt Marc Vogelaers, ex-BTW-controleur en nu lid van het bestuur van de vakbond ACOD Financiën. “Telkens schuift men een nieuwe datum naar voren. Daardoor zitten er mensen die er weer weg willen.”
De lokale beheerscentra zijn leeggelopen. “Daar worden alleen nog zaken rechtgezet die flagrant zijn, echte controles zijn er niet meer mogelijk,” zegt Aimé Truyens, ex-belastingcontroleur en nu voorzitter van ACOD Financiën. Grondige controles gebeuren dus hoofdzakelijk in de AOIF-centra. Brugge en Oostende zouden aan de leiding staan met 40 à 50 dossiers per jaar per persoon. In Brussel halen ze nog geen vijftien dossiers. In bepaalde steden word je als ondernemer om de twee jaar gecontroleerd omdat de controleurs weinig te doen hebben, van Brussel en Antwerpen is het bekend dat het bijna fiscale paradijzen zijn. “In Brussel doet 27 % geen aangifte,” zegt een controleur uit de hoofdstad. Nationaal zou 10 % geen aangifte doen. “In Brussel treedt de handelsrechtbank hier niet tegenop. In Dendermonde daarentegen heb je binnen de twee weken een boete van 250 euro.”
Geen overkoepelende informatie
Volgens Pieter Devloo, vennoot van VDVaccountants & Belastingconsulenten, vallen niet alleen het aantal controles tegen, maar ook de resultaten van de uitgevoerde grondige controles. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de selectie die men maakt. “Tot nu toe verloopt de selectie hoofdzakelijk op basis van persoonlijke ervaring,” zegt Marc Vogelaers. “Daarbij maakt de belastingcontroleur meer en meer een risicoanalyse per bedrijfstak. Hij stelt profielen op en praat met mensen uit de sector. Waar zit de mogelijke fraude en is er sprake van enige concurrentievervalsing? Zo stelt hij gemiddelden op en kijkt hij wie ervan afwijkt. Soms doet ook de naam van de onderneming, de zaakvoerder of de adviseur een belletje rinkelen. Elk dossier wordt afzonderlijk bekeken.”
Er bestaat ook zoiets als een soort zwarte lijst van de accountants. Als een klant van een accountant gepakt wordt voor zware fraude, is de kans groot dat ook zijn andere dossiers worden onderzocht.
Nieuwe bedrijven krijgen bijna altijd een beheerscontrole. “Niet om hen het leven zuur te maken, maar om hen goed op te voeden,” aldus een verificateur. “Daarnaast hebben bedrijven die met hun activiteiten stoppen of zelfstandigen die geen aangifte indienen, een verhoogde kans op een bezoek van hun belastinginspecteur. Kappers, slagers en andere beroepen die met een forfait werken, krijgen minder controle. Zij worden belast volgens barema’s die met de beroepsfederaties overeengekomen zijn.”
In al dat nattevingerwerk moet nu verandering komen. Al in 1996 schreef de toenmalige administrateur-generaal Remy Watteyne in zijn voorwoord bij het jaarverslag dat de fiscus op een systeem van datawarehouse moest overstappen. Vandaag wordt de term datamining gebruikt. Dat betekent dat gegevens die van verschillende organisaties worden verkregen in een soort kruispuntbank worden gestopt. Op basis van een aantal parameters – de zogenaamde knipperlichten – selecteert de computer dan de risicodossiers.
Nederland, Zweden en Canada passen deze methode al met succes toe. Vogelaers: “Bij ons loopt er een proefproject. Eerst bij de BTW, nu ook bij de directe belastingen. De eerste tests vielen echter tegen. Het klassieke jagersinstinct is beter.” Een verificateur getuigt: “Ik heb er in Brussel mee gewerkt en het programma leverde weinig of niets op. De parameters worden even geheim gehouden als de formule van Coca-Cola.”
“De geautomatiseerde risicoanalyse is nog verre van volmaakt,” geeft een diensthoofd van een AOIF-centrum toe. “Ook ontbreekt de informatie van een privé-databank, zoals Graydon. Daarom ook blijft er ruimte voor de ervaring van de controleurs. De teamchefs verfijnen – lees: schrappen of aanvullen – de automatisch verkregen lijst op basis van hun persoonlijke ervaring en/of externe tipgevers.
Ondanks de informatisering blijft de uitwisseling van informatie tussen de verschillende diensten een probleem. Karel Anthonissen (BBI Antwerpen): “Nog altijd kunnen wij niet op het netwerk van de sociale inspectie. Ook de samenwerking met andere ministeries, zoals Justitie, verloopt gebrekkig. Op termijn hoopt het hoofdbestuur tot een geïntegreerd verwerkingsprogramma – het zogenaamde enig dossier per vennootschap – te komen. Maar zover is het nog lang niet.”
Langzame professionalisering
Ondanks alle problemen die er nog zijn, ziet belastingconsulent Willy Maeckelbergh, voorzitter van de Fiscale Hogeschool, een duidelijke professionalisering van de fiscale controle. “Vandaag gaan de inspecteurs van directe en indirecte belastingen samen op pad. Bovendien zijn ze nu uitgerust met moderne infrastructuur. De willekeur van vroeger, waarbij een lokale ambtenaar à la tête du client taxeerde, is verdwenen. Ook de motivatie verbetert, nu ze bij geschillen hun aanslagen zelf moeten verdedigen voor de rechtbank.”
Toch ziet Maeckelbergh nog drie grote problemen: de groeiende complexiteit van de wetgeving, de voortdurende reorganisatie van de diensten, en de trage informatisering. “Enerzijds moet de wetgeving op alle maatschappelijke veranderingen inspelen,” zegt hij. “Maar anderzijds: tropis te veel. Op fiscaal vlak vindt een permanente storm van wijzigingen plaats. De uitvoeringsbesluiten van de ene maatregel zijn nog niet droog of de regering tovert – al dan niet noodgedwongen – een andere beslissing uit haar mouw. Denk bijvoorbeeld aan de recente vernietiging van de retroactieve heffing op liquidatieboni door het Arbitragehof. Ook misbruikt de politiek de fiscaliteit als beleidsmiddel om de economie te sturen. Daar zijn belastingen niet voor geschikt. Ze kunnen de staat alleen de nodige inkomsten bezorgen om zijn publieke taken te kunnen uitoefenen.”
In tegenstelling tot de bedrijfswereld is de publieke sector pas laat beginnen te informatiseren. Maeckelbergh: “De administratieve molen maalt traag. Het duurt jaren vooraleer een beslissing van de ministerraad eindelijk in de praktijk wordt uitgevoerd. De beloofde pc’s zijn nog altijd niet geleverd, en van laptops hebben ze nog niet gehoord – nochtans een onmisbaar instrument bij controles ter plaatse. Dat heeft tot gevolg dat de ambtenaren moeten opboksen tegen goeduitgeruste ondernemingen, die zich laten bijstaan door specialisten. Bovendien loont het vaak de moeite om in beroep te gaan. Mits er juridische spitsvondigheden worden toegepast, verjaren vele dossiers. De rechtbanken lopen immers hopeloos achter. Deze evolutie tast de rechtszekerheid – onontbeerlijk voor een soepel draaiende economie – grondig aan.”
Ook wordt de federale overheidsdienst Financiën al bijna twintig jaar hervormd. “Vandaag is het nieuwe organigram nog altijd niet ingevuld,” zegt Maeckelbergh. “Bovendien blijven naast de polyvalente controlecentra van de AOIF nog altijd de oude beheerscentra van directe en indirecte belastingen bestaan. Een kat kan er haar jong niet meer in vinden.”
Steeds meer plichten
Ten slotte rest de vraag of de belastingplichtige wel voldoende verweermogelijkheden tegen de fiscus heeft. “De rechten van de belastingplichtige zijn beperkt, terwijl de plichten almaar toenemen,” zegt Kris Peeters, gedelegeerd bestuurder van Unizo. “Denken we maar aan de discussie over het bankgeheim en de vragen naar inlichtingen. Na de maatregelen tegen terrorisme hebben de administraties bijna een vrijgeleide gekregen om extra informatie op te vragen van verdachte bedrijven. We zijn te ver doorgeschoten op het vlak van de plichten. Dat kan een averechts effect hebben op de ondernemingsgeest van de bevolking. De administratie mag niet vertrekken van het uitgangspunt dat elke ondernemer een potentiële fraudeur is.”
Daarom pleit Unizo voor meer klantvriendelijkheid en efficiëntie bij de belastingcontrole. Peeters: “De controleurs mogen niet op zoek gaan naar jachttrofeeën.” De houding van de fiscus is daarin erg divers. Oudere controleurs zijn vaak minder gemotiveerd. Ze willen wel resultaat boeken, maar ze zijn snel tevreden. Tegelijk hebben ze weinig oog voor de realiteit van het ondernemen. Het verhaal is iedere zelfstandige of bestuurder van een vennootschap bekend. Een accountant: “Onlangs had ik een oudere controleur die een managementvennootschap kwam controleren. Hij heeft representatiekosten verworpen en nog wat privé-uitgaven. Hij is tevreden, want hij heeft 1000 euro verdiend. Terwijl er nog meer uitgaven in die vennootschap privé zaten.”
Daarnaast zijn er de jonge wolven. “Ze zijn goed geschoold en grondig voorbereid op elke controle,” zegt een accountant. “Ze willen tot de laatste euro gaan.” Ze zijn inderdaad harder, maar hebben ook meer begrip voor het ondernemen, zeggen anderen. “De gemiddelde belastingcontroleur is er niet op uit om de ondernemers de stuipen op het lijf te jagen,” bevestigt Jan Verhoeye, docent Boekhouding aan de Hogeschool Gent. “Met goede argumentatie kun je bij je taxatie gemakkelijk een overeenkomst met de fiscus sluiten. Soms zijn er nog problemen bij zelfstandigen of eenmanszaken, want zij kunnen zich moeilijk gespecialiseerde adviseurs veroorloven.”
Toch blijft de indruk bestaan dat de controleur altijd moet buitengaan met een pakket opbrengsten. Geruchten willen wel eens suggereren dat dat onvermijdelijk is omdat de fiscus met budgetten werkt die gehaald moeten worden. Marc Vogelaers ontkent dat formeel. “Het kan best dat een controle niets oplevert,” zegt hij. “Maar je hebt natuurlijk wel de druk dat als een dossier geselecteerd is, dat er dan iets moet zijn.” Het aantal dossiers dat zonder gevolg wordt geklasseerd, is dan ook miniem. Bij een controleur in Oost-Vlaanderen ging het vorig jaar om nog geen 3 % van de gecontroleerde bedrijven.
Vogelaers geeft wel toe dat er veel interne vergelijkingen en statistieken worden gemaakt. “Het hoofdbestuur kijkt naar de kwantiteit ( nvdr – aantal dossiers per controleur) en de kwaliteit ( nvdr – hoeveel rechtzettingen en wat leveren ze op). Die cijfers worden per directie met elkaar vergeleken.” Als een directie te weinig haalt, dan krijgt ze een opmerking. De hoofdcontroleur zal dan zijn controleurs aansporen. Terwijl een controle uiteraard niet goed of slecht is op basis van het aantal euro’s dat men binnenhaalt. “Een lokale controleur merkte eens op dat we niet moesten panikeren, want zijn directie zat boven het landelijke gemiddelde; ze konden het rustig aan doen,” zegt een accountant.
Zolang de idee leeft dat een controleur hoe dan ook iets moet binnenhalen, blijft ook de gewoonte bestaan bij de belastingplichtigen om een buffer in de aangifte in te bouwen. Belastingontduiking wordt zo een sport, een spel van kat en muis. Terwijl de fiscale controle geen marktplaats mag zijn waar de ene 50 biedt, de andere 100 en waar je dan op 75 een akkoord sluit.
Guido Muelenaer – Eric Pompen – Dirk Van Thuyne
De eerste ervaringen met een geautomatiseerde risicoanalyse zijn slecht.
Hoe onopvallender de balans, hoe meer kans dat er niet gecontroleerd wordt.
In 2002 kreeg slechts 4 % van de bedrijven een grondige controle.
De willekeur van vroeger, waarbij een lokale ambtenaar ‘à la tête du client’ taxeerde, is verdwenen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier