Bezwaartermijn: drie of zes maanden?

Jan Van Dyck

De fiscale autonomie waarover de drie gewesten beschikken, heeft tot gevolg dat hoe langer hoe meer fiscale regelingen van gewest tot gewest verschillen. Dat laat zich bijvoorbeeld zeer sterk voelen in de successierechten. Afhankelijk van het gewest waar de overledene woonde, betalen zijn erfgenamen meer of minder belasting.

Ook op het gebied van de fiscale procedure treden verschilpunten op. Neem bijvoorbeeld de bezwaartermijn. In de federale regeling voor inkomstenbelastingen bedraagt de bezwaartermijn zes maanden. Dat is niet altijd zo geweest. Tot een kleine tien jaar geleden was de bezwaartermijn beduidend langer. Hij liep tot eind april van het jaar dat volgde op het jaar waarin de belasting gevestigd werd. In het beste geval kon hij dus bijna anderhalf jaar duren. Met dien verstande dat de belastingplichtige altijd minstens zes maanden tijd had om zijn bezwaar in te dienen.

In het kader van de hervorming van de procedure die een kleine tien jaar geleden werd doorgevoerd, was men het erover eens dat de bezwaartermijn te lang was. Hij zou dus worden ingekort. Maar van het ene uiterste verviel men in het andere. In de plaats van een extreem lange termijn van in het beste geval bijna anderhalf jaar, kwam nu een extreem korte termijn van slechts drie maanden.

Het gevolg was dat al vlug na de hervorming van de procedure stemmen opgingen om de bezwaartermijn terug te verlengen. Een tweetal jaar geleden was het zo ver. De bezwaartermijn werd toen op zes maanden gebracht.

Ook voor onroerende voorheffing zijn de gewesten bevoegd. En vanaf het ogenblik dat zij de inning ervan in eigen handen nemen, zijn zij bovendien bevoegd om zelf de procedureregels vast te leggen. Het Vlaams gewest int de onroerende voorheffing al een aantal jaren zelf. Dus is het ook bevoegd om onder meer te bepalen hoe lang de bezwaartermijn voor de onroerende voorheffing moet zijn. Het Vlaams gewest heeft van die bevoegdheid gebruikgemaakt om te bepalen dat de verlenging van de federale bezwaartermijn van drie naar zes maanden niet geldt ten aanzien van de onroerende voorheffing in het Vlaams gewest. Daar blijft hij behouden op drie maanden.

Dat maakt het voor de mensen die beroepshalve met fiscaliteit bezig zijn allesbehalve eenvoudig. Afhankelijk van het gewest waar het onroerend goed gelegen is, moeten zij in het kader van de onroerende voorheffing rekening houden met een bezwaartermijn die nu eens drie maanden en dan weer zes maanden bedraagt.

‘Wat we zelf doen, doen we beter’, hoor je wel eens zeggen in het Vlaams gewest. Maar of dat ook opgaat voor de bezwaartermijn, mag sterk betwijfeld worden. In de fiscale sector is omzeggens iedereen het erover eens dat een bezwaartermijn van drie maanden te kort is. Alleen de Vlaamse wetgever houdt er een andere mening op na. Die vindt drie maanden lang genoeg.

Dat blijkt opnieuw uit de procedureregels die ten aanzien van de gemeentelijke en provinciale belastingen van toepassing zijn. Voor de bezwaartermijn voor lokale belastingen verwijst men tot nu toe naar de regels die op het gebied van de federale inkomstenbelastingen van toepassing zijn. Dit wil zeggen, dat de bezwaartermijn hier op dit ogenblik ook zes maanden bedraagt.

Zopas heeft het Vlaams gewest evenwel beslist eigen procedureregels uit te vaardigen ten aanzien van de gemeentelijke en provinciale belastingen in het Vlaams gewest. De lezer kan het al raden. De bezwaartermijn wordt vanaf begin volgend jaar ook hier terug gebracht naar drie maanden. In de twee andere gewesten blijft hij behouden op zes maanden.

In het Vlaams decreet dat de hervorming doorvoert, leest men dat de bezwaartermijn van drie maanden loopt vanaf de derde kalenderdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet. In de federale regeling loopt de bezwaartermijn vanaf de dag van de verzending van het aanslagbiljet. Maar dat onderscheid is slechts schijn. Het Grondwettelijk Hof heeft immers beslist dat een bezwaartermijn die begint te lopen vanaf de dag van de verzending van het aanslagbiljet discriminerend is. De bezwaartermijn begint dan immers te lopen op een ogenblik dat de belastingplichtige nog geen kennis heeft van het aanslagbiljet. De bezwaartermijn is daarentegen niet discriminerend, zegt het Hof, als hij begint te lopen op een ogenblik dat de belastingplichtige naar alle waarschijnlijkheid kennis heeft kunnen nemen van het aanslagbiljet. Volgens het Hof is dat de derde werkdag volgend op die waarop het aanslagbiljet aan de postdiensten werd overhandigd.

De Vlaamse wetgever heeft deze regeling nu uitdrukkelijk overgenomen: de bezwaartermijn inzake de gemeentelijke en provinciale belastingen in het Vlaams gewest loopt – vanaf begin volgend jaar – vanaf de derde werkdag na de verzending. Voor alle andere federale of regionale belastingen die de bezwaartermijn laten lopen vanaf ‘de verzending’ van het aanslagbiljet is dat – gelet op het arrest van het Grondwettelijk Hof – in feite ook het geval. (T)

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content