Bedrijfswagens: gelijkheid op zijn Belgisch

Alle Belgen zijn gelijk voor de wet. Maar sommigen zijn gelijker dan de anderen. Dat blijkt uit de manier waarop de regeling inzake bedrijfswagens wordt toegepast.

Als een werknemer of een bedrijfsleider een bedrijfswagen ter beschikking krijgt, en hij die wagen ook voor privé-doeleinden mag gebruiken, dan geniet hij een belastbaar voordeel van alle aard. De waarde van dat voordeel wordt berekend door het aantal privé-kilometer te vermenigvuldigen met een forfaitair door de koning vastgestelde kilometerprijs.

Privé. Over het juiste aantal privé-kilometer dat daarbij in aanmerking komt, blijkt in de praktijk nogal wat verwarring te bestaan. Dat komt om te beginnen, omdat het niet altijd duidelijk is, welke kilometers als privé-kilometers gelden.

Dat is nochtans vrij eenvoudig. Privé zijn alle verplaatsingen van het woon-werkverkeer en alle andere verplaatsingen van het privé-leven. En onder verplaatsingen van het woon-werkverkeer moeten alle verplaatsingen gerekend worden tussen de woonplaats en een vaste plaats van tewerkstelling, en omgekeerd.

Neem bijvoorbeeld iemand die op twintig kilometer van Brussel woont, en in Brussel een vaste plaats van tewerkstelling heeft waar hij dagelijks ‘s morgens aankomt en ‘s avonds vertrekt. In de veronderstelling dat hij op jaarbasis ongeveer 220 dagen werkt, belopen zijn verplaatsingen van het woon-werkverkeer dus 220 dagen x 20 kilometer x 2 (wegens de rit heen en weer), of in totaal 8800 kilometer.

Stel dat hij van zijn werkgever een bedrijfswagen ter beschikking heeft waarmee hij ook zijn privé-verplaatsingen mag doen: het aantal kilometer waarmee men rekening moet houden om het belastbaar voordeel van alle aard te berekenen, is dan minstens gelijk aan deze 8800 kilometer van het woon-werkverkeer. Daarbij moeten vervolgens nog de kilometers geteld worden van het echte privé-leven: de verplaatsingen die bijvoorbeeld in het weekend gebeuren om boodschappen te doen, om familiebezoekjes af te leggen, of tijdens de vakantie om op reis te gaan. In de veronderstelling dat er bijvoorbeeld op jaarbasis nog ongeveer 7000 van die andere privé-kilometer zijn, loopt het totale aantal privé-kilometer (in het voorbeeld) op tot 15.800 (namelijk 8800 + 7000).

Minimum. Nochtans merkt men in de praktijk dat in veel gevallen niet op deze wijze gerekend wordt. De oorzaak daarvan is heel eenvoudig: verschillende jaren geleden heeft de fiscus beslist dat het aantal privé-kilometer waarmee men rekening moet houden bij het berekenen van de voordelen van alle aard die voortvloeien uit het ter beschikking stellen van bedrijfswagens voor privé-gebruik, niet lager mag zijn dan 5000 kilometer per jaar.

De vaststelling van deze minimumgrens is er gekomen, omdat in de praktijk altijd veel discussie heeft bestaan over het juiste aantal privé-kilometer. Om evidente redenen wil iedereen die aan de kant van de belastingplichtige staat, dat aantal zo laag mogelijk houden. Voorts is er de vaststelling dat het niet altijd eenvoudig is om het juiste aantal privé-kilometer vast te stellen.

In het voorbeeld ging het om een werknemer die braaf elke morgen naar zijn vaste plaats van tewerkstelling in Brussel rijdt, en ‘s avonds al even braaf terug vanop die vaste plaats van tewerkstelling vertrekt. Maar hoeveel werknemers en bedrijfsleiders hebben zo’n vast stramien?

Wie een job heeft waarin men een beetje mobiel moet zijn, zal dikwijls meemaken dat hij ‘s morgens niet naar zijn vaste plaats van tewerkstelling vertrekt, omdat hij bijvoorbeeld eerst nog een klant of een zakenrelatie moet ontmoeten, of omdat hij een vergadering heeft buitenshuis; en ‘s avonds zal het ook meermaals gebeuren dat hij niet vanop kantoor naar huis vertrekt, maar wel vanop een andere plaats.

Er zijn zelfs werknemers en bedrijfsleiders die weinig of geen woon-werkverkeer hebben. Denk aan het voorbeeld van handelsvertegenwoordigers die elke morgen vanop de drempel van hun huis op pad gaan op zoek naar nieuwe klanten, en die ‘s avonds na vele omzwervingen terug thuis belanden. Het aantal keer dat zij naar een vaste plaats van tewerkstelling vertrekken, is allicht te tellen op de vingers van één hand.

Daarbij komt de moeilijkheid (voor de administratie) om te bewijzen hoe hoog het aantal kilometer van het echte privé-leven is. Hoe bewijs je immers dat de bedrijfswagen bijvoorbeeld ook gebruikt is om op vakantie te gaan? Dat kan in de praktijk bijna uitsluitend op basis van vermoedens gebeuren, wat minstens een gevoel van (rechts)onzekerheid geeft.

Houvast. De minimumgrens van 5000 kilometer privé-gebruik per jaar geeft een houvast: hoe ook de werkelijkheid is, zodra er een privé-gebruik vastgesteld kan worden – zij het van het woon-werkverkeer, zij het van het echte privé-leven – dan is het aantal kilometer dat in aanmerking genomen moet worden om het belastbaar voordeel van alle aard te berekenen, in ieder geval gelijk aan 5000 kilometer per jaar.

Maar, de aldus vastgestelde limiet is een minimumgrens. Minder kan niet (tenzij er geen millimeter privé-gebruik is); meer kan uiteraard wel. Meer zou waarschijnlijk zelfs de regel moeten zijn, aangezien men al gauw meer dan 5000 kilometer per jaar privé rijdt. Niettemin ziet men in de praktijk een tendens om de 5000-kilometergrens niet als een minimum te beschouwen, maar wel als een vaste grens: het belastbaar voordeel wordt gewoon berekend, uitgaande van 5000 privé-kilometer per jaar, ook als het aantal echte privé-kilometer hoger is.

Juist of onjuist? Dat is misschien al lang de vraag niet meer. Wie kan het een privé-onderneming immers kwalijk nemen dat zij het aantal in aanmerking te nemen privé-kilometer mondjesmaat berekent, als je tegelijk moet vaststellen dat in de overheidssector, met de zegen van de fiscus, losjes omgesprongen wordt – en dan drukken we het nog zachtjes uit – met de vaststelling van het aantal belastbare privé-kilometer.

Overheid. Alle voormelde principes inzake de berekening van het belastbaar voordeel van alle aard dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van bedrijfswagens zijn, zonder onderscheid, ook van toepassing op ministers, hoge ambtenaren, regeringscommissarissen, provinciegouverneurs enzovoort, die in de uitoefening van hun ambt een voertuig ter beschikking krijgen dat zij ook privé mogen gebruiken. Voor de telling van het aantal privé-kilometer gelden in principe ook de strenge regels die in de privé-sector van toepassing zijn: dus moet ook bij hen nagekeken worden hoeveel keer zij hun voertuig gebruiken (al dan niet met chauffeur) om van huis naar hun vaste plaats van tewerkstelling te rijden, en omgekeerd; en hoeveel keer zij dat voertuig bezigen om privé-boodschappen te doen, of om naar hun schoonmoeder te rijden.

Nochtans bemerkt men ten opzichte van hen niets dan clementie. Uit niet gepubliceerde beslissingen van de administratie blijkt immers dat de fiscus zich bij hen, zonder verdere discussie, tevredenstelt als zij bereid zijn een voordeel van alle aard te aanvaarden van 5000 kilometer per jaar. Althans, als hun woonplaats zich op maximaal 25 kilometer van hun standplaats bevindt. In het andere geval is de fiscus – naar verluidt – bereid om zich tevreden te stellen met 7500 kilometer per jaar; zonder dat nog vragen worden gesteld over het werkelijk aantal privé-kilometer.

Bijzonder. Hoe moet men dit alles begrijpen? Volgens de niet-gepubliceerde beslissingen zou de tolerantie die de belastingadministratie tegenover haar eigen hoogste ambtenaren en tegenover de hoge(re) ambtenaren van andere administraties en gezagsdragers hanteert, ingegeven zijn omwille van de bijzondere omstandigheden waarin zij kunnen gebruikmaken van wagens die hen ter beschikking worden gesteld.

In veel gevallen zouden die bijzondere omstandigheden erop neerkomen dat een gezagsdrager niet persoonlijk een wagen ter beschikking krijgt, maar dat hij slechts een beroep kan doen op een pool van wagens die collectief ter beschikking wordt gesteld van alle betrokkenen.

Niettemin moet men vaststellen dat de bijzondere regels die de fiscus ten aanzien van de openbare sector hanteert, misschien wel geïnspireerd zijn door deze bijzondere omstandigheden; maar dat deze regels tegelijk van toepassing zijn op hoge ambtenaren, regeringscommissarissen enzovoort, die absoluut geen beroep (moeten) doen op een pool van wagens, maar die gewoon met hun ambtswagen naar huis mogen rijden, en met die wagen alles mogen doen wat hun (privé-)hart belieft: op reis gaan, familiebezoeken afleggen, boodschappen doen.

Twee. De eindbeoordeling moet dan ook zijn dat de fiscus geen twee maten en gewichten kan hanteren. Als hij de belastingplichtigen uit de privé-sector hard wil aanpakken, dan moet hij hetzelfde doen met zichzelf en met de overige titularissen van openbare ambten die van overheidswege een wagen ter beschikking krijgen. En als hij voor zichzelf en de rest van de overheidssector zacht wil zijn, dan moet hij dat ook voor de rest van de bevolking zijn. Zo wil het het gelijkheidsbeginsel.

Jan Van Dyck is advocaat bij Dauginet & Co. en hoofdredacteur van Fiscoloog.

jan van dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content