Europa waakt

De Belgische wetgever moet almaar meer op zijn tellen passen. De Europese wetgever trekt de krijtlijnen. Dat de manoeuvreerruimte klein is, ondervond België in materies als “cross border leasing” en de “moeder-dochter- richtlijn”.

Dat de nationale wetgever volkomen vrij is om naar eigen goeddunken regels uit te vaardigen, was vroeger zeer zeker het geval. Als de wetgever zei dat een vierkant rond was, dan kon niemand daar iets tegen inbrengen. Niet alleen Gods wil, maar ook die van de wetgever, was wet.

Maar die tijd is zij het nog niet zo lang voorbij. Vandaag is de nationale wetgever bijna aan handen en voeten gebonden. Ten eerste is hij al lang niet meer bevoegd om over van alles en nog wat het laatste woord te hebben. Sommige bevoegdheden zijn toebedeeld aan de gemeenschappen en gewesten. En op een groeiend aantal gebieden moeten de nationale autoriteiten zich plooien naar de richtlijnen die op Europees vlak worden uitgevaardigd. Zo wordt bijvoorbeeld heel de reglementering inzake BTW tegenwoordig voor het grootste gedeelte op Europees niveau gedicteerd. De Belgische wetgever kan er alleen akte van nemen, en moet braaf uitvoeren wat de Europese BTW-bonzen hebben uitgedokterd.

RECHTERS.

Vervolgens is er in toenemende mate een controle vanuit de rechterlijke macht. Niet alleen op nationaal, maar ook op internationaal niveau. Op Europees vlak vervult het Hof van Justitie de rol van waakhond. Een nationale reglementering die afwijkt van de Europese directieven, kan en moet zelfs in een aantal gevallen aan het Hof van Justitie worden voorgelegd. In zaken die op Europees niveau gereglementeerd zijn, heeft dat Hof immers het allerlaatste woord.

Twee recente arresten zijn daarvan een treffend voorbeeld. Het eerste is inmiddels goed bekend en is onder meer in de dagbladpers al ruim aan bod gekomen. Het betreft de mogelijkheden om wagens over de grenzen heen te leasen vandaar de term cross border leasing en de vraag welke lidstaat in dergelijk geval gerechtigd is om BTW te heffen : de lidstaat waar de leasinggever (de verhuurder) gevestigd is, of de lidstaat waar de wagen gebruikt wordt.

LEASING.

Het probleem ligt vooral bij de Belgische fiscus heel gevoelig. In België is er immers in het verleden druk aan cross border leasing gedaan (in de zin dat veel Belgen een wagen in het buitenland in leasing zijn gaan nemen) ; en de Belgische fiscus is daar in grote mate de dupe van geworden. Als een Belgische inwoner bijvoorbeeld gaat aankloppen bij een Nederlandse leasinggever, dan moet in principe in Nederland BTW worden betaald. De Belgische fiscus ziet de BTW-opbrengst aldus aan zijn neus voorbijgaan.

De redenen waarom Belgen zo graag over de grens trekken, liggen voor de hand : de BTW-tarieven zijn in verschillende lidstaten goedkoper dan in België. Bovendien kan in veel landen veel meer BTW worden gerecupereerd (in België is de recuperatie van de BTW die op personenwagens wordt betaald, in de regel beperkt tot de helft). En het neusje van de zalm sommige fiscale techneuten hadden een (volkomen legaal) trucje gevonden om bij cross border leasing met Nederland in het geheel geen BTW te betalen. Geen Belgische BTW en ook geen Nederlandse.

De Belgische fiscus heeft daarop gereageerd met wat inmiddels bekend staat als de vloottheorie. Volgens die theorie moet een buitenlandse leasinggever die in België over een vloot in leasing gegeven wagens beschikt, geacht worden in België een vaste inrichting te hebben, van waaruit hij zijn leasingactiviteit verricht. Met als gevolg dat de leasing alsnog geacht moet worden in België plaats te vinden, zodat uiteindelijk toch Belgische BTW verschuldigd is.

WENSEN.

Maar zoals velen hebben voorspeld, heeft de Belgische fiscus daarmee zijn wensen voor werkelijkheid genomen. De Belgische fiscus kan immers niet op eigen houtje beslissen waar bepaalde dienstverrichtingen plaats moeten vinden. Daar bestaan strikte Europese regels voor. Een en ander heeft ertoe geleid dat vanuit Nederland een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie is gesteld. En uit het arrest dat het Hof daarover enkele weken geleden heeft geveld, blijkt dat de Belgische fiscus zich inderdaad al te gulzig heeft opgesteld. Een vloot wagens kan op zich geen vaste inrichting uitmaken. De verhuur van wagens door een Nederlandse leasingmaatschappij aan Belgische klanten, moet bijgevolg geacht worden plaats te vinden, daar waar de Nederlandse maatschappij gevestigd is. In Nederland dus.

De cross border leasing-engineers van boven de Moerdijk kunnen dus opgelucht ademhalen ; en hun beste Vlaams en Frans oefenen om nieuwe klanten te verwelkomen ; terwijl de Belgische fiscus dringend op zoek zal moeten gaan naar nieuwe zetten om de cross border leasing schaakmat te zetten.

Enkele jaren geleden heeft men weliswaar geprobeerd de buitenlandse verhuurders het leven (bijkomend) zuur te maken, door te eisen dat de wagens in België op naam van de verhuurder worden ingeschreven ; en dat voor die inschrijving vereist is dat de verhuurder een Belgisch BTW-nummer of een Belgische inrichting heeft ; maar die zet zo blijkt uit de praktijk is onvoldoende om de tegenspelers schaakmat te zetten. Het spel gaat dus voort.

MOEDER.

Een ander domein waarop de Belgische fiscus heeft moeten inbinden, is dat van de dividenden die door dochtervennootschappen aan hun moedervennootschap worden uitbetaald. Enkele jaren geleden heeft men op Europees niveau de zogenaamde moeder-dochterrichtlijn uitgevaardigd. Met die richtlijn heeft men willen bereiken dat dividenden in principe belastingvrij van de dochter naar de moeder kunnen vloeien. Uiteraard voor zover aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De moeder moet een participatie hebben van minstens 25 %. En bovendien moet aan een permanentievoorwaarde voldaan zijn. De moeder moet haar participatie gedurende een bepaalde periode in bezit houden. In de richtlijn staat te lezen dat de Europese lidstaten daarvoor maximaal een termijn mogen voorschrijven van twee jaar. België heeft die termijn vastgelegd op één jaar.

ROERENDE VOORHEFFING.

De belastingvrijstelling houdt onder meer in dat op de dividenden geen bronheffing mag worden toegepast. In België betekent dit dat de dividenden vrij blijven van roerende voorheffing.

Vraag is evenwel vanaf welk ogenblik die vrijstelling van bronheffing moet spelen. Stel dat een moedervennootschap een participatie heeft van 50 % in een Belgische dochtervennootschap, maar dat zij deze participatie op het ogenblik van de dividenduitkering nog maar een half jaar in bezit heeft. Op het ogenblik van de dividenduitkering voldoet zij bijgevolg niet aan de permanentievoorwaarde. Naar Belgisch recht houdt die immers in dat men op het ogenblik van de dividenduitkering al een jaar in bezit moet zijn van de aandelen.

Fout, zegt het Europees Hof van Justitie. In de Europese moeder-dochterrichtlijn wordt uitsluitend vereist dat de moeder de participatie gedurende een bepaalde termijn behoudt ; niet dat zij deze participatie al gedurende de voorgeschreven termijn behouden moet hebben.

In het geschetste voorbeeld moet de moedervennootschap de vrijstelling van bronheffing dus ook kunnen genieten. Maar die vrijstelling blijft slechts behouden, op voorwaarde dat de moedervennootschap haar participatie ook na de dividenduitkering nog in bezit houdt ; zodat zij de participatie uiteindelijk gedurende de vereiste minimumperiode (in België, één jaar) in bezit houdt.

AANPASSING.

De Belgische fiscus heeft zich inmiddels naar dit arrest geschikt ; en heeft enkele weken geleden de Belgische reglementering in die zin aangepast. Als de moeder op het ogenblik van de dividenduitkering de participatie nog geen vol jaar in bezit heeft, dan mag de vrijstelling niettemin worden toegepast. Maar de fiscus wil wel garanties dat de moeder de permanentievoorwaarde alsnog zal vervullen. Daarom mag de dochter het dividend voorlopig niet volledig uitkeren ; zij moet een bedrag gelijk aan de bronheffing bij zich houden ; en afwachten wat de moeder gaat doen ; volbrengt zij de minimumperiode van één jaar, dan mag het achtergehouden bedrag zonder meer worden uitgekeerd ; volbrengt zij de minimumperiode niet, dan moet dat bedrag alsnog als bronheffing worden doorgestort naar de Schatkist.

Deze regels zijn overigens niet alleen van belang voor dochtervennootschappen met buitenlandse moeders. Zij gelden ook wanneer er Belgische moeders in het spel zijn. Een Belgische nv bijvoorbeeld die van een andere Belgische nv een dividend ontvangt, kan bijgevolg ook de vrijstelling van roerende voorheffing genieten. Op voorwaarde dat zij minstens 25 % van de aandelen in handen heeft ; en zij die aandelen minstens een jaar in portefeuille houdt. Dat zij die aandelen op het ogenblik van de eerste dividenduitkering nog maar net verworven heeft, kan de vrijstelling ook hier niet meer in de weg staan.

Jan Van Dyck

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content