10 jaar na de sluiting van Ford Genk: ‘Het werk in Limburg is niet af’
De Limburgse maakindustrie is het verlies van Ford Genk nog altijd niet te boven gekomen. De inhaalbeweging moet komen van familiaal groeikapitaal en een kwantumsprong aan innovatie. “Waarom heeft de regio Eindhoven zoveel hightechbedrijven? Omdat ze daar een sterke universiteit hebben.”
Op 18 december 2014 rolde de laatste auto van de band bij Ford Genk. Rechtstreeks en onrechtstreeks gingen toen 8.000 banen verloren. De Limburgse maakindustrie heeft die klap nog altijd niet verwerkt. In 2012, een jaar voor de aankondiging van de sluiting, telde de Limburgse industrie nog 51.500 banen. Tien jaar later waren dat er 45.700, of 5.800 minder, berekende de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij (POM) Limburg.
“Twintig jaar geleden waren productiebedrijven nog goed voor 29,5 procent van de toegevoegde waarde die de Limburgse economie creëerde”, zegt Ruben Lemmens, de gedelegeerd bestuurder van de werkgeversorganisatie VKW Limburg. “Met dat cijfer deden we het beter dan alle andere Vlaamse provincies. Limburg was toen echt een industriële provincie. In 2022 was de bijdrage van de industrie aan de Limburgse toegevoegde waarde gezakt naar 19 procent (zie grafiek). We moeten nu alle andere Vlaamse provincies laten voorgaan, op het op diensten gerichte Vlaams-Brabant na. Er is veel industriële kracht verloren gegaan in Limburg.”
Niet dat Limburg een economische woestijn is. Vijf jaar na de sluiting van Ford Genk telde de Limburgse economie ruim 12.900 banen meer, aldus POM Limburg. Daarmee haalde de provincie ruimschoots de doelstelling van het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK), dat mikte op 10.000 nieuwe banen in vijf jaar tijd. Nog eens vijf jaar later, in 2022, stond de teller op ruim 29.000 nieuwe banen.
Een succes, maar Noël Slangen, de algemeen directeur van POM Limburg, nuanceert dat toch. “De nieuwe jobs concentreerden zich vooral in sectoren als de logistiek, het toerisme, de zorg en activiteiten die met dienstencheques betaald worden. Daar is niks mis mee, en logistiek en toerisme waren speerpunten van het SALK, maar het zijn sectoren die minder toegevoegde waarde creëren dan de industrie. Terugkijkend denk ik dat SALK nog te bescheiden was en de economische mogelijkheden heeft onderschat. Het herstelplan moest heel snel banen creëren. Als het snel moet gaan, kom je vanzelf uit bij banen met een lagere toegevoegde waarde.”
‘Limburg is niet in een collectieve depressie beland na de sluiting van Ford Genk, hoewel het de zoveelste klap was, na de eerdere sluiting van de steenkoolmijnen en Philips Hasselt’
Herman Daems, KU Leuven
Daar betaalt Limburg een prijs voor. Meer industrie zou meer welvaart hebben opgeleverd. De afgelopen tien jaar is de arbeidsproductiviteit in de Limburgse industrie veel sterker gestegen dan die van de hele Limburgse economie, met 4,1 procent tegenover 2,6 procent per jaar, volgens POM Limburg. Het resultaat is dat in 2022 een werknemer in de Limburgse industrie bruto 114.000 euro aan toegevoegde welvaart creëerde en de gemiddelde werknemer in de Limburgse economie slechts 100.800 euro. Met meer industrie had de provincie ook een grotere kans dat ze de welvaartskloof met Vlaanderen kon dichten, maar dat is niet gelukt. In 2022 bedroeg het Limburgse bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking 38.600 euro. In Vlaanderen was dat zowat een kwart meer, of 49.100 euro per hoofd. Tien jaar eerder, in 2012, was die kloof verhoudingsgewijs min of meer even groot.
Zware dreun
“Met die cijfers geef je de indruk dat de Limburgse reconversie mislukt is, en dat is hoegenaamd niet het geval”, zegt Herman Daems. Als Leuvens economieprofessor leidde hij de expertgroep die het SALK voorbereidde. “Ik hoor dat graag, ‘een economie die veel toegevoegde waarde creëert’, maar hoe raak je daar? Van de ontslagen Ford-arbeiders konden we destijds geen computeringenieurs maken”, zegt hij. “Daarom hebben we het SALK toegespitst op de natuurlijke sterktes van Limburg, zoals de logistiek, gezien de ideale ligging van de provincie, en het toerisme, want geen andere Vlaamse provincie heeft zoveel toeristische aantrekkingspunten (lees blz. 28). Zulke sectoren bieden realistische werkkansen voor veertigers en vijftigers die hun baan verliezen. Het SALK nam de onzekerheid weg en zette een veranderingsproces in gang. Limburg is niet in een collectieve depressie beland na de sluiting van Ford Genk, hoewel het de zoveelste klap was, na de eerdere sluiting van de steenkoolmijnen en Philips Hasselt. Het herwonnen vertrouwen had een zelfversterkend effect. Een ondernemer die voelt dat het vooruitgaat met de economie, investeert. Maak een ritje door Limburg, en dan kun je de dynamiek met je eigen ogen zien.”
Nochtans kwam er de jongste tijd veel slecht nieuws uit Limburg. De Europese industrie zit in ademnood, en daar ontsnapt ook Limburg niet aan. In Lanaken ging de fabriek van de Zuid-Afrikaanse papierproducent Sappi dicht, in Zonhoven stopt de radiatorenfabrikant Purmo en in Lanklaar sluit de vestiging van het bandenbedrijf Bandag, een onderdeel van het Japanse Bridgestone. Het autolakbedrijf Alro, met vestigingen in Genk en Dilsen-Stokkem, vraagt bescherming tegen zijn schuldeisers. Een zware dreun was het verlies van 3.800 banen bij VDL Nedcar in het Nederlands-Limburgse Born. In dat autobedrijf, dat net over de grens ligt, werkten veel Belgen.
‘Laat ons een kat een kat noemen: als Limburg nog altijd geen volwaardige universiteit heeft, ligt dat aan de tegenkanting uit Leuven’
Noël Slangen, POM Limburg
Maar er is ook goed nieuws. In Lommel investeert de Turkse Ciner Group 642 miljoen euro in een nieuwe glasfabriek. Eveneens in Lommel bouwt ZF Wind Power, een onderdeel van de Duitse industriegroep ZF, een extra productielijn voor tandwielkasten en aandrijflijnen voor windturbines. In Genk hebben de producent van roestvrij staal Aperam en het engineeringbedrijf Werkhuizen Hengelhof samen een machine ontwikkeld om ondergronds vacuümbuizen te produceren, waarmee ze anticiperen op de mogelijke komst van de Einstein-telescoop naar de streek. Die telescoop wordt een reusachtig ondergronds systeem om zwaartekrachtgolven uit de ruimte te meten en waarvoor een kilometerslang stelsel van vacuümbuizen nodig is. Het Diepenbeekse Vamac, een producent van hooggespecialiseerde metalen onderdelen, ontwikkelt samen met twee Nederlandse bedrijven een systeem om stofdeeltjes in de vacuümbuizen te detecteren.
Op de technologieladder
De komst van de telescoop staat niet vast – de beslissing valt pas in 2026 – maar het is hoopgevend dat Limburgse maakbedrijven nu al knowhow opbouwen die ze ook elders kunnen vermarkten. Toch maken enkele lichtende voorbeelden nog geen hightechlente in Limburg. De chipontwerper Melexis en de IT-dienstenleverancier Cegeka zijn intussen vaste waarden, maar hoeveel nieuwe Melexissen en Cegeka’s zijn er op komst? Te weinig, oordeelt Urbain Vandeurzen, Limburgs technologisch serieondernemer en de voorzitter van Smile Invest, een investeringsfonds dat mikt op innovatieve bedrijven. Smile Invest heeft zeventien bedrijven in portefeuille, waarvan dertien gespecialiseerde maakbedrijven. Het is tekenend dat de meeste over de grens in Nederland gevestigd zijn.
“In de regio rond Eindhoven vind je honderden zeer gespecialiseerde maakbedrijven die hightechproducten maken”, zegt Vandeurzen. “Dat heeft vooral te maken met de locomotiefrol van ASML, de wereldleider in machines om halfgeleiders te maken. ASML heeft meer dan 40.000 werknemers, investeert jaarlijks meer dan 4 miljard euro in onderzoek en ontwikkeling en besteedt 15 miljard euro uit aan gespecialiseerde toeleveranciers. De Limburgse maakindustrie daarentegen mist nog diepgang. Niet zelden zijn het kmo’s met veel vakmanschap, maar zonder veel digitalisering en technologische specialisatie. Zij missen de weerbaarheid om overeind te blijven in de huidige crisis van de Europese industrie.”
Hoger op de technologieladder zijn bedrijven beter beschermd tegen economisch ontij. In Limburg vertegenwoordigt de hoogtechnologische sector echter slechts 8 procent van de toegevoegde waarde, tegenover 13 procent in heel Vlaanderen, volgens POM Limburg. Er lijkt beterschap op komst. Limburg ligt bezaaid met incubatoren en campussen, zoals de Corda Campus in Hasselt, het Thor Park in Genk, de DronePort in Sint-Truiden, de nieuwe Health Campus en de Bouwcampus in Diepenbeek. In Genk komt een Logistieke Campus op de vroegere Ford-site aan het Albertkanaal. De site is omgevormd tot Logistics Valley Flanders, een logistiek bedrijvenpark met een binnenvaarthaven, waar onder meer de Limburgse transportreus H.Essers gevestigd is. En met SALKturbo, de opvolger van SALK, trekt het Limburgse provinciebestuur, met de steun van Europa, voluit de kaart van innovatie met 467 miljoen euro aan investeringen in 95 projecten.
Kenniskapitaal
Maar de kroon op al dat werk moet nog worden gezet. “Waarom heeft de regio Eindhoven zoveel hightechbedrijven? Omdat ze daar een sterke universiteit hebben, met hoogtechnologische opleidingen”, zegt Slangen. De Limburgse hogescholen en universiteit bieden heel wat technische bachelor- en masteropleidingen aan, maar wie burgerlijk ingenieur wil worden, moet elders terecht. Leuven ligt voor de hand en zuigt daardoor veel Limburgs innovatietalent op. Het is een oud zeer in de provincie. “De Limburgse ingenieursstudenten richten hun bedrijven in Leuven op, niet in Limburg”, zegt Slangen. “Laat ons een kat een kat noemen: als Limburg nog altijd geen volwaardige universiteit heeft, ligt dat aan de tegenkanting uit Leuven. De KU Leuven heeft Limburg lang als een wingewest beschouwd. Maar ik heb de indruk dat de geesten aan het rijpen zijn. We moeten complementariteit nastreven. Het heeft geen zin in Limburg bijvoorbeeld een opleiding burgerlijk ingenieur machinelearning op te richten. Nicheopleidingen moet je organiseren aan universiteiten met veel studenten, zoals de KU Leuven. In Limburg moeten we de basisopleiding organiseren.”
‘De Limburgse maakindustrie mist nog diepgang. Niet zelden zijn het kmo’s met veel vakmanschap, maar zonder veel digitalisering en technologische specialisatie’
Urbain Vandeurzen, Smile Invest
Vandeurzen wijst naar het andere uiteinde van het onderwijsspectrum. “De kern van het probleem zijn de leerachterstand en de vroegtijdige schoolverlaters, wat te maken heeft met de taalachterstand in de grote allochtone populatie in Limburg. Veel Limburgse scholen presteren heel goed, maar in een aantal concentratiegemeenten is de schoolachterstand bijzonder groot.” In 2022 bedroeg het aantal vroegtijdige schoolverlaters in het Vlaams secundair onderwijs gemiddeld 13,7 procent. Limburg doet iets beter, met 13,5 procent, maar er zijn een aantal zware uitschieters, zoals Genk met 21,7 procent, Dilsen-Stokkem met 19,9 procent en Heusden-Zolder met 16,9 procent, volgens POM Limburg. De participatie van twintigjarige Limburgse jongeren aan het hoger onderwijs is met 52,7 procent lager dan het Vlaamse gemiddelde van 55,4 procent. De kloof komt het sterkst tot uiting in het bedrijfsleven. Slecht 5,9 procent van de werknemers in Limburgse bedrijven heeft een universitair diploma, tegenover 11,1 procent voor heel Vlaanderen.
Industriële potgrond
Kenniskapitaal volstaat echter niet voor een vruchtbare industriële potgrond. Financieel kapitaal is een ander noodzakelijk ingrediënt, en dan niet van het vluchtige internationale soort – Philips Hasselt en Ford Genk waren een harde les voor Limburg – maar lokaal verankerd familiaal kapitaal. De eerste stappen zijn gezet, volgens Vandeurzen. Hij was voorzitter van het Ondernemersplatform Limburg, een initiatief van de Limburgse werkgeversorganisaties om de versnipperde SALK-projecten te stroomlijnen en aan de professionalisering van de Limburgse bedrijven te werken. “Familiebedrijven als Cegeka en H.Essers zijn uitgegroeid tot trekkers van de Limburgse economie“, zegt Vandeurzen. “Maar het werk is niet af. We moeten nu de opwaartse spiraal bestendigen.”
Daems pleit voor geduld. “Je mag niet vergeten dat er tussen de Limburgse en West-Vlaamse familiebedrijven een verschil van minstens twee generaties bestaat. In West-Vlaanderen zijn de grote, succesvolle familiebedrijven dertig jaar geleden opgestart. Intussen hebben ze kapitaal geaccumuleerd dat ze nu herinvesteren in start-ups. Ik ken geen enkele succesvolle West-Vlaamse ondernemer die geen eigen investeringsfonds heeft. Dat moet in Limburg nog beginnen. En als ook nog de opleidingsgraad stijgt, verwacht ik mooie dingen. Limburg kan ons nog verbazen.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier