Kleine steden hebben grote bouwplannen

Laurenz Verledens vastgoedexpert bij Trends

Kleine steden stellen vast dat hun centrum steeds minder mensen aantrekt. Maar er komt een kentering op gang. Hier en daar worden stadswijken vernieuwd en oude sites herontwikkeld. Sommige steden blijken visie te hebben, andere worden onder druk gezet door de projectontwikkelaars.

Hoe ziet de nieuwe stad eruit? Hoe vitaliseer je verpauperde stadswijken? En wat is de rol van de stedenbouwkundigen en architecten daarin? Rond deze en andere wat-met-de-stadvragen organiseerde de Italiaanse groep Urban Regeneration een colloquium en een tentoonstelling. De nadruk lag op de praktijk, met sprekende voorbeelden van geslaagde stadsvernieuwing uit onder meer Wenen, Barcelona, Amsterdam, Rijsel, Porto, Athene, Stockholm en Göteborg. En tussen die Europese metropolen ook één Vlaamse stad: Eeklo.

Het Oost-Vlaamse provinciestadje (20.000 inwoners) lijkt een vreemde eend in de bijt. Maar Urban Regeneration looft de consequente en originele aanpak van Eeklo. Onder de bezielende leiding van stadsarchitect Filip De Pau vernieuwde Eeklo zijn infrastructuur, werden potentiële stadskankers aangepakt en kregen oude industriële sites een nieuwe functie. Zo werd rond een oude jeneverstokerij een volledig nieuwe culturele infrastructuur (academie, bibliotheek, cultureel centrum) opgetrokken. En architect Sté-phane Beel verbouwde de Stassanofabriek tot een modern kantoor voor de Christelijke Mutualiteiten. Een deel van het oude fabrieksterrein kreeg ook een residentiële invulling. Architect John Bontinck bouwde opvallende rijwoningen en Michel Verstraete bracht in een torengebouw enkele knappe lofts onder. Eeklo slaagde er ook in om de grootdistributie in de stadskern te verankeren. Typische baanwinkels als Lidl, Carpet Right en Brico kregen een plek op een terrein op nauwelijks honderd meter van het stadscentrum.

Ook het Limburgse Lommel (28.000 inwoners) toont zijn stedenbouwkundige en architecturale ambities. In 2000 werd de sporthal De Souverein gebouwd. Gruppo Dromo, een samenwerkingsverband van onder meer Vittorio Simoni, Luc Vanroye en de Italiaanse huisarchitecten van Benetton Afra en Tobia Scarpa, maakten er een multifunctionele evenementenhal van, met grootstedelijke allures. Ietsje verderop prijkt een sierlijke voetgangersbrug, een ontwerp van het Amerikaanse bureau Studio Prof. Thomas Spiegelhalter. En Samyn en Partners kreeg de opdracht om in het stadscentrum een museumgebouw te ontwerpen voor de Lommelse glaskunstcollectie.

Intussen groeit in het verlengde van de Lommelse stadskern een nieuwe wijk. Op de Hertog Jansite, een terrein van ongeveer 67.000 vierkante meter, komen onder meer villa’s van de hand van Christian Kiekens en patiowoningen van Cuypers & Q. Het hart van de nieuwe wijk is echter het imposante Huis van de Stad, een ontwerp van Crepain Van Praet Atenco.

Onze steden zijn versleten

Eeklo en Lommel tonen aan dat schaalgrootte geen conditio sine qua non is voor stedelijke herontwikkeling. En hun kwalitatieve aanpak mag dan al trendsettend zijn, het zijn lang niet de enige kleine(re) Vlaamse steden met veel bouw- en ontwikkelingsactiviteit (zie kader: Stadsvernieuwing van Tongeren tot Oostende). Deels lijkt de investeringsgolf een inhaalbeweging, een poging om het tij te keren Want veel van onze stedelijke infra-structuur is gewoon versleten of beantwoordt niet meer aan de hedendaagse behoeften. Met een verouderd woningpatrimonium lok je geen jonge gezinnen naar je stad.

Middelgrote steden stellen ook vast dat hun centrumfunctie is uitgehold. Om te funshoppen gaan we naar de grootstad of het shoppingcentrum, en voor de snelle must-aankopen kunnen we terecht in de vele baanwinkels die Vlaanderen rijk is. Een filmpje meepikken doen we al lang niet meer in de stadsbioscoop, want die is er niet meer. Ook op ingrijpende veranderingen, zoals het wegtrekken van de industrie of de spectaculaire toename van het verkeer, is er vaak (te) laat gereageerd.

Toch is er meer aan de hand, meent Willem de Laat van het onderzoeks- en adviesbureau Idea Consult. “De Vlaamse overheid heeft onmiskenbaar belangrijke impulsen gegeven,” zegt hij. “Zo streeft het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen duidelijk naar een versterking van de stedelijke kernen. En via Thuis in de Stad en het Stedenfonds heeft de Vlaamse overheid ook middelen vrijgemaakt voor concrete projecten.” De Laat gelooft ook dat de invulling en samenstelling van de stads -en gemeentebesturen gedeeltelijk de nieuwe dynamiek verklaart. “Dat kan je moeilijk hard maken, maar wij ervaren toch een grotere openheid naar bijvoorbeeld privé-initiatief. En je mag ook de economische factor niet onderschatten. De conjunctuur zit toch al enige tijd mee. Er is bijvoorbeeld vraag naar moderne, betaalbare woningen in de stad. Projectontwikkelaars kloppen dan ook vaak, plannen in de hand, aan bij de stads- en gemeentebesturen.”

Sterke burgemeesters

Het momentum om onze steden een grondige opknapbeurt te geven, is er dus. En volgens De Laat maken we er maar best gebruik van. “Want,” zegt hij, “als de conjunctuur omslaat, ligt alles vijf jaar stil. Dat is nu eenmaal eigen aan de vastgoedsector.” Hij voegt er met-een aan toe dat sommige steden niet in staat blijken de gunstige omstandigheden te baat te nemen.

Andere tonen zich dan weer bijzonder gretig. Onder de centrumsteden manifesteren Kortrijk, Oostende en Leuven zich als koplopers. Wat maakt deze steden daadkrachtiger dan andere? “Die koplopers gaan op een proactieve manier om met stadsvernieuwing,” stelt De Laat. “Zij bepalen welke gebieden ontwikkeld moeten worden en tekenen ook de krijtlijnen uit. Je hebt daar natuurlijk ook mensen en middelen en een instrumentarium voor nodig. Het is geen toeval dat in Kortrijk, Oostende en Leuven, stadsontwikkeling is ondergebracht in een autonoom gemeentebedrijf. Daar kan je de kennis en kunde in verankeren. En dan wordt de stad ook een volwaardige gesprekspartner voor privépartijen. Maar in veel steden is de aanpak veel eerder reactief: ze ervaren druk van projectontwikkelaars en van de bevolking om op bepaalde plekken iets te doen, maar ze kunnen er geen sturing aan geven.”

Kan een ‘sterke’ burgemeester het verschil maken? Feit is dat in Leuven (Louis Tobback, SP.A) en Kortrijk (Stefaan De Clerck, CD&V) de burgemeesters politieke zwaargewichten zijn. En het is bekend dat in Oostende eigenlijk SP.A-voorzitter Johan Vande Lanotte de touwtjes in handen heeft. “Het is vooral belangrijk dat de burgemeester of de schepen van Ruimtelijke Ordening beslissingsmacht heeft,” vindt Willem de Laat. “Het is logisch dat het schepencollege mee beslist over de visie. Maar zodra er een consensus is, moet de bevoegde schepen een mandaat krijgen om die grote lijnen op het terrein uit te werken. Een schepen die voor elke kleine beslissing moet terugkoppelen met zijn collega’s, dat werkt enorm vetragend. Daarnaast is ook de continuïteit in het bestuur van groot belang. Projectontwikkelaars hebben een broertje dood aan gemeentebesturen die terugkomen op eerdere beslissingen. In bepaalde steden zie je de privésector dan ook afhaken. Men wil daar geen energie meer insteken.”

Stef Rogiers, architect-partner bij Crepain Binst Architecture, heeft in Lommel de architectuurinteresse van burgemeester Louis Vanvelthoven (SP.A) als een bijzondere stimulans ervaren. “Dat we een gebouw hebben opgetrokken in travertijn, een Italiaanse natuursteen, is bijvoorbeeld op voorzet van de burgemeester gebeurd. Maar belangrijker is nog dat hij een visie over stadsvernieuwing heeft. De Hertog Jansite heeft men zeer bewust als een geheel willen ontwikkelen. Niet perceel per perceel, zoals dat meestal gebeurt. De ontwikkeling is ook gekoppeld aan de bouw van het Huis van de Stad, dat als motor fungeert voor de deelprojecten eromheen. Die formule past Lommel ook toe bij andere ontwikkelingen” (zie kader: Gevalstudie: Lommel).

De stad als regisseur

Ook de Eeklose stadsarchitect Filip De Pau is van mening dat een proactieve stadsvernieuwing in belangrijke mate van personen afhangt. Al hoeven dat geen politici te zijn. “We vertrekken van een concrete site of problematiek en gaan op zoek naar de mogelijkheden,” vertelt De Pau. “Het project groeit dan bijna op een organische manier door het koppelen van ideeën en partijen. Ik geloof niet in een handleiding die overal toepasbaar is.”

Filip De Pau vindt dat de stad een belangrijke regisseursfunctie heeft en ook best zelf het initiatief neemt. “De finale doelstelling van een stad is toch anders dan die van privépartijen: een stad moet geen winst maken. Dat betekent dat je de lat toch wel wat hoger kunt leggen. Als stad beschik je ook over een arsenaal aan mogelijkheden die marktpartijen niet hebben: je kunt onteigeningen doen, je hebt toegang tot subsidies… Dat is gewoon handig. En op die manier kan je een context creëren waardoor het project ook voor die privépartijen interessant wordt.”

Willem de Laat pleit voor iets meer bescheidenheid bij het overheidsapparaat. “De complexiteit van stadsontwikkeling is enorm gestegen,” stelt hij. “Het aantal actoren is sterk toegenomen, de wetgeving is uitgebreid… Als stad moet je de knowhow van de marktpartijen gebruiken. Nog al te vaak zien we dat steden tot in de kleinste details uitgewerkte plannen willen opdringen aan de markt. Dat werkt niet. Je moet de nodige speelruimte geven aan je partners.”

Toch toont De Laat zich ook kritisch over de aanpak van sommige projectontwikkelaars: “Veel Belgische projectontwikkelaars zijn eigenlijk gegroeid uit bouwbedrijven. En velen redeneren en rekenen ook nog als een bouwbedrijf. Ze zijn erg gefocust op kosten. In Nederland denken projectontwikkelaars meer op lange termijn: willen we in deze stad nog eens aan de bak komen, dan moeten we een kwalitatief project afleveren. Ik zie bij de Belgen een mentaliteitswijzing, maar het is nog aarzelend.”

Laurenz Verledens

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content